Kapitel 3 Lektion 4

Duits Kapitel 3 Lektion 4 + havo stof
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Duits Kapitel 3 Lektion 4 + havo stof

Slide 1 - Tekstslide

Doelen: 
luisteren
Ik kan namen, getallen en bekende woorden verstaan
lezen 
Ik kan informatie over personen en plaatsen begrijpen
Ik kan eenvoudige informatie op een poster lezen
grammatica
Ik kan de zwakke werkwoorden met stam op -d of -t toepassen
Grammatik C, Seite 112
mavo +
 
* Ik kan in een zin de eerste, derde en vierde naamval bepalen 
H/V Grammatik D, Seite 124
Aufgabe 8 bis zum 10 Online machen

Slide 2 - Tekstslide

Grammatica: 2 onderdelen
Onderdeel 1: zwakke werkwoorden met een d of t in de stam. 
Onderdeel 2: naamvallen: We gaan dus een begin maken met naamvallen. 

Slide 3 - Tekstslide

Onderdeel 1: zwakke werkwoorden met d of t in de stam

Dit heb je in het havo boek al gehad.  

Slide 4 - Tekstslide

ww met d / t in de stam
ich wohne              ich rede
du wohnst               du redest 
er / sie / es wohnt       er / sie / es redet
wir wohnen        wir reden 
ihr wohnt                   ihr redet
Sie / sie wohnen             Sie / sie reden 

Slide 5 - Tekstslide

Wat moet je weten? 
In deze paragraaf is zinsontleding erg belangrijk. 
In het Duits koppelen wij hier bepaalde naamvallen aan. 
1e naamval = onderwerp
3e naamval = meewerkend voorwerp
4e naamval = lijdend voorwerp 

Noteer dit!! 

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld
De man schrijft de vrouw een brief. 

Onderwerp = wie schrijft? --> de man (1e naamval) 
Lijdend voorwerp = wat schrijft de man? --> een brief ( 4e nv)
Meewerkend voorwerk = aan wie / voor wie schrijft de man een brief? --> aan de vrouw (3e naamval) 

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 8-11 zijn de grammatica opdrachten
8: verschil welke naamval bij welk zinsdeel hoort
9: toepassen wat welk stukje is van de zin
10: zelf de zin ontleden
11: de werkwoorden die je tot dusver hebt gehad --> haben, sein, modale werkwoorden , wissen, werkwoorden met d/ t in de stam. 

Slide 8 - Tekstslide

Welke naamval hoort bij het lijdend voorwerp?
A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval

Slide 9 - Quizvraag

Welke naamval hoort bij het meewerkend voorwerp?
A
1ste naamval
B
2de naamval
C
3de naamval
D
4de naamval

Slide 10 - Quizvraag

Welke naamval hoort bij het onderwerp?
A
1ste naamval
B
2de naamval
C
3de naamval
D
4de naamval

Slide 11 - Quizvraag

... (mijn) Mutter arbeitet sehr viel
A
LV, dus 4e naamval
B
OW, dus 1e naamval

Slide 12 - Quizvraag

Wat ga je nu maken? 
Je blijft in de vergadering, je maakt de grammatica opdrachten 8-11, daarna meld je je bij de docent. 
Je verlaat dan de vergadering en maakt de rest van paragraaf 4. 

Slide 13 - Tekstslide