Voorbereiding ST H1 en 2

Voorbereiding ST H1 t/m 3
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 200 min

Onderdelen in deze les

Voorbereiding ST H1 t/m 3

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdstuk 1

Slide 2 - Tekstslide

6 levenskenmerken (blz. 8)
- voeden
- groeien
- ademen
- uitscheiden (poepen, plassen, zweten)
- reageren
- voortplanten
Definitie soort (blz. 9)
Soort = als twee organismen samen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen

Slide 3 - Tekstslide

Welk celorganel (onderdeel van een cel) hebben dieren NIET?
A
Celkern
B
Celmembraan
C
Celwand
D
Cytoplasma

Slide 4 - Quizvraag

4 rijken (blz. 10): planten, dieren, bacteriën en schimmels
celkenmerken (blz. 59)

Dierlijkecel
Plantencel
Bacteriecel
Schimmelcel
Celwand
ja
ja
ja
Celmembraan
ja
ja
ja
ja
Cytoplasma
ja
ja
ja
ja
Vacuole
ja
ja
Celkern
ja
ja
ja
Bladgroen-korrels
ja

Slide 5 - Tekstslide

Determineren (blz. 16)
1. Beschrijf de stappen
bijv. : 1a, 4a, 4b
2. Geef de naam
bijv. distel
Dit moet je kunnen.

Slide 6 - Tekstslide

Stevigheid bij planten (blz. 23)
Kruidachtige planten: door water in de vacuole dat tegen de celwand drukt. 

Houtachtige planten: door houtcellen met celwanden die gemaakt zijn van houtstof.

Slide 7 - Tekstslide

Soorten weefsels en cellen (blz. 27)
spierweefsel - spiercellen
zenuwweefsel - zenuwcellen
beenweefsel - beencellen
Vermeerderen van bacteriën en schimmels (blz. 36)

Bacteriën dmv celdeling
Schimmels dmv sporen

Slide 8 - Tekstslide

Welk woord ontbreekt op de plaats van de vraagtekens?
A
Afvaleters
B
Bacteriën
C
Mensen
D
Organismen

Slide 9 - Quizvraag

Conserveren (blz. 40)
= voedsel langer houdbaar maken
5 manieren:
1. drogen
2. verhitten: steriliseren 120 graden en pasteuriseren 70 graden
3. koelen 
4.conserveermiddel toevoegen
5. vacuüm of met speciaal gas verpakken
Voedselkringloop (blz. 43/45)

Slide 10 - Tekstslide

Hoofdstuk 2
Beweging
Beenderstelsel en spierstelsel

Slide 11 - Tekstslide

4 functies van het skelet      (blz. 69)
1. beweging
2. bescherming
3. vorm
4. stevigheid
Soorten beenderen (blz. 73)
1. pijpbeenderen (rond, bv. dijbeen), bevatten geel beenmerg -> ligt vet in opgeslagen
2. platte beenderen (bv. schouderblad)

Slide 12 - Tekstslide

Uit welke stof bestaat de tussencelstof van kraakbeen voornamelijk?
A
Been
B
Kalkstof
C
Lijmstof

Slide 13 - Quizvraag

Beenweefsel, bestaat uit:
1. beencellen
2. tussencelstof met veel kalk en weinig lijmstof

Kernmerken: hard, maar ook breekbaar
Kraakbeenweefsel, bestaat uit:
1. kraakbeencellen
2. tussencelstof met veel lijmstof en weinig kalk

Kenmerken: buigzaam 

Slide 14 - Tekstslide

Wervelkolom (blz. 79)
Vangt op 2 manieren schokken op:
1. dubbele s-vorm
2. kraakbeenschijven

Andere functie:
Beschermt ruggenmerg

Slide 15 - Tekstslide

4 soorten beenverbindingen (blz. 86)
1. vergroeiing
2. naadverbinding
3. kraakbeen
4. gewricht
3 soorten gewrichten (blz. 88)
1. kogelgewricht
2. scharniergewricht
3. rolgewricht

Slide 17 - Tekstslide

Wat is GEEN kenmerk van een spier die samentrekt?
A
De spier wordt kort
B
De spier wordt dik.
C
De spiervezels schuiven in elkaar.
D
De spier wordt dun.

Slide 18 - Quizvraag

Werking spieren
Een aangespannen spier -> korter en dikker

Delen spier (blz. 94)
pees = taai stuk waarmee de spier aan een bot zit
spierschede = vlies om de spier zelf
Spieren met tegenover-gestelde werking = antagonisten

Slide 19 - Tekstslide

4 soorten blessures (blz. 98)
1. botbreuk
2. ontwrichting (uit de kom)
3. verstuiking (door je enkel gaan)
4. knieblessure (gescheurde meniscus)
4 soorten spierblessures (blz. 101)
1. spierpijn (ophoping van afvalstoffen)
2. spierkramp (plotseling sterk samentrekken van de spier)
3. spierscheuring (scheur in de spier als gevolg van spierkramp)
4. kneuzing (bloeduitstortinkjes door kapotte bloedvaatjes)

Slide 20 - Tekstslide

Hernia (blz. 82)
1. Kraakbeenschijf/schijven gaan stuk en lopen ''leeg''.
2. De kraakbeenschijf puilt uit.
3. Vocht drukt tegen de zenuw in het ruggenmerg. 
Top- teen- en zoolgangers (blz. 110)
Topgangers (hoeven): lopen op hun nagels (bv. koeien, paarden, geiten)
Teengangers: lopen op hun teenkootjes (bv. alle katachtigen)
Zoolgangers: lopen op hun hele voet (bv. apen en mensen)

Slide 21 - Tekstslide