Thema 3: Basisstof 1 & 2 genotype/fenotype/genen

BASISSTOF 1 & 2
Genotype en fenotype/GENEN
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

BASISSTOF 1 & 2
Genotype en fenotype/GENEN

Slide 1 - Tekstslide

Lesverloop
  1. 5 min lezen
  2. Terugkoppelingsvragen
  3. Uitleg
  4. Kennisvragen
  5. Zelfstandig werken 

Slide 2 - Tekstslide

Lesverloop
  1. 5 min lezen
timer
5:00

Slide 3 - Tekstslide

                      Lesdoelen

Na deze les:
  1. Weet je wat fenotype is
  2. Weet je wat genotype is
  3. Weet je dat er variaties in genen zijn

Slide 4 - Tekstslide

Waar ligt de chromosomen in?
A
Celkern
B
Cytoplasma
C
Celwand
D
Vacuole

Slide 5 - Quizvraag

Chromosomen
46 chromosomen in totaal
23 chromosomen paren
(van elke heb je er twee)

Man XY
Vrouw XX

Slide 6 - Tekstslide

Waar bestaat een chromosoom uit?
A
Alleen DNA
B
DNA+Vet
C
DNA+Koolhydraten
D
DNA+Eiwit

Slide 7 - Quizvraag

Chromosomen en DNA
DNA ligt om eiwitten gedraaid

Unieke code ATCG --> informatie pakket --> genotype


Slide 8 - Tekstslide

Genotype is
A
Je erfelijke informatie
B
Hoe je eruit ziet

Slide 9 - Quizvraag

Fenotype is
A
Je erfelijke informatie
B
Hoe je eruit ziet

Slide 10 - Quizvraag

Fenotype en genotype
Erfelijk: dingen die je hebt geërfd van je ouders. 

  • Fenotype: Het uiterlijk van een organisme
  • Genotype:  Het DNA (erfelijke informatie) van een organisme



Genotype (DNA) + milieu = fenotype




Slide 11 - Tekstslide

Fenotype en genotype

Slide 12 - Tekstslide

Gen
Een stukje DNA dat de code voor een  erfelijke eigenschap draagt noemen we een GEN.

Allel = invulling van gen.

Voorbeeld van erfelijke eigenschappen:
haarkleur (blond, zwart, rood)
haarstijl (krullend of steil)
oogkleur (blauw, bruin, groen)

Slide 13 - Tekstslide

Genenparen
  • Van elk chromosoom heb je er twee.
  • Op 1 chromosoom zitten meerdere genen.
  • Genen komen zoals chromosomen dus ook
     voor in paren.

Heterozygote VS Homozygote

Hetero = ander 
Homo = het zelfde 

Slide 14 - Tekstslide

Eigenschappen doorgeven
Homozygoot: 2 dezelfde genen
Heterozygoot: 2 verschillende genen

Dominant: gen dat overheerst over een ander gen.
Recessief: gen dat onderdrukt wordt.

Slide 15 - Tekstslide

PAPA --> bruin haar
gen: donker haar
gen:
rood haar

Slide 16 - Tekstslide

MAMA --> bruin haar
gen: donker haar
gen:
rood haar

Slide 17 - Tekstslide

Kind rood haar?

Hoe kan dat??
gen: rood haar
gen:
rood haar

Slide 18 - Tekstslide

Eigenschappen doorgeven
Ouders hebben:
  • Heterozygoot: 2 verschillende genen (Aa)

Kind heeft:
Homozygoot: 2 dezelfde genen

Dominant of recessief?
  • Homozygoot recessief (aa)

Slide 19 - Tekstslide

Dominante en recessieve genen
Dominant gen: een gen dat een ander gen overheerst (A)

Recessief gen: een gen dat onderdrukt wordt door andere genen (a)


Dominant = hoofdletter
Recessief = kleine letter 

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Intermediar fenotype
een dominant en recessief allel niet zo duidelijk. 
Een eigenschap is dan onvolledig dominant.
Een organisme die in zo’n situatie heterozygoot is, heeft een intermediair fenotype.

Fenotype kan door kruisingen dus veranderen omdat genen allebei aan staan
Niet wit of rood --> mix dus roze 
 



Slide 22 - Tekstslide

intermediare overerving
Er is geen dominant of recessief allel, beide zijn even "sterk"
Heterozygoot heeft een eigen fenotype en kun je dus  herkennen. Hoofdletter kleine letter.
                                            IAIA  = wit
                                             IBIB  = rood
                                             IAIB  = roze

Slide 23 - Tekstslide

Dominant/recessief
Genen paar:
Dominant
homozygoot: AA
heterozygoot: Aa

Recessief:
aa


Intermediar

Witte bloem: AwAw
Rode bloem: ArAr
Roze bloem: AwAr
Samenvatting

Slide 24 - Tekstslide

Genen kunnen aan of uit staan
  • Genen kunnen aan of uit staan. 
  • Staat een cel aan dan maakt deze cel een eiwit.
  • Bij een cel in de iris staat het gen voor oogkleur aan. In de cel van je oogwit staan deze cellen uit.

Slide 25 - Tekstslide

Vragen
Pak je laptop

Slide 26 - Tekstslide

Welke stelling is juist?
A
Fenotype = genotype + milieu
B
Milieu = genotype + fenotype
C
Genotype = fenotype + milieu

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het genotype?
A
Alle eigenschappen die je hebt
B
Je persoonlijkheid
C
Alle erfelijke eigenschappen
D
Je uiterlijk

Slide 28 - Quizvraag

Is het genotype van de larve hetzelfde als het genotype van het volwassen dier?
A
Ja
B
Nee

Slide 29 - Quizvraag

Homozygoot of heterozygoot?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het symbool voor heterozygoot?
A
AA
B
aa
C
Aa
D
aA

Slide 31 - Quizvraag

Homozygoot of heterozygoot?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot

Slide 32 - Quizvraag

Wat is homozygoot dominant?
A
Aa
B
aa
C
AA
D
Aa

Slide 33 - Quizvraag

Wat is het symbool voor intermediair?
A
AA
B
Aa
C
aa
D
AwAw

Slide 34 - Quizvraag

Bij een runderen is het roodharige allel recessief en het zwartharige allel dominant.

Wat is het genotype van een roodharige koe?
A
AA
B
Aa
C
aa
D
AA of Aa

Slide 35 - Quizvraag

Aan het werk
Maken
  • basisstof 1 
  • test jezelf
  • Blooket



Slide 36 - Tekstslide