Thema 3: Basisstof 1 & 2 genotype/fenotype/genen

Lesverloop
  1. Maak de startopdracht (als je het niet weet mag je jouw boek gebruiken)
  2. Terugkoppelingsvragen
  3. Uitleg
  4. Kennisvragen
  5. Zelfstandig werken 
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lesverloop
  1. Maak de startopdracht (als je het niet weet mag je jouw boek gebruiken)
  2. Terugkoppelingsvragen
  3. Uitleg
  4. Kennisvragen
  5. Zelfstandig werken 

Slide 1 - Tekstslide

                      Lesdoelen

Na deze les:
  1. Weet je wat fenotype is
  2. Weet je wat genotype is
  3. Weet je dat er variaties in genen zijn

Slide 2 - Tekstslide

STARTvragen

Slide 3 - Tekstslide

1. Wat wordt er bedoelt met iemand zijn genotype?

Slide 4 - Tekstslide

1. Wat wordt er bedoelt met iemand zijn genotype?
De informatie voor alle erfelijke eigenschappen samen

Slide 5 - Tekstslide

2. Wat wordt er bedoelt met iemand zijn fenotype?

Slide 6 - Tekstslide

2. Wat wordt er bedoelt met iemand zijn fenotype?
Alle eigenschappen van een organisme (UITERLIJK).
Fenotype = genotype + milieu

Slide 7 - Tekstslide

3. Waar kun je DNA in de cel vinden?

Slide 8 - Tekstslide

3. Waar kun je DNA in de cel vinden?
In de celkern

Slide 9 - Tekstslide

4. Hoeveel chromosomen heeft een mens?

Slide 10 - Tekstslide

4. Hoeveel chromosomen heeft een mens?
46 (23 paren)

Slide 11 - Tekstslide

5. Hoeveel geslachtschromosomen heeft een mens?

Slide 12 - Tekstslide

5. Hoeveel geslachtschromosomen heeft een mens?
(XX of XY)

Slide 13 - Tekstslide

6. Welke letter past er bij het woord kies uit A of a
a. Dominant alel:__________________
b. Recessief alel:__________________

Slide 14 - Tekstslide

6. Welke letter past er bij het woord kies uit A of a
a. Dominant alel:______A_______
b. Recessief alel:________a__________

Slide 15 - Tekstslide

Basisstof 1
Fenotype & genotype

Slide 16 - Tekstslide

Fenotype en genotype
Erfelijk: dingen die je hebt geërfd van je ouders. 

  • Fenotype: Het uiterlijk van een organisme
  • Genotype:  Het DNA (erfelijke informatie) van een organisme



Genotype (DNA) + milieu = fenotype




Slide 17 - Tekstslide

Fenotype en genotype

Slide 18 - Tekstslide

Basisstof 2 
GENEN

Slide 19 - Tekstslide

Gen
Een stukje DNA dat de code voor een  erfelijke eigenschap draagt noemen we een GEN.

Allel = invulling van gen.

Voorbeeld van erfelijke eigenschappen:
haarkleur (blond, zwart, rood)
haarstijl (krullend of steil)
oogkleur (blauw, bruin, groen)

Slide 20 - Tekstslide

Genenparen
  • Van elk chromosoom heb je er twee.
  • Op 1 chromosoom zitten meerdere genen.
  • Genen komen zoals chromosomen dus ook
     voor in paren.

Heterozygote VS Homozygote

Hetero = ander 
Homo = het zelfde 

Slide 21 - Tekstslide

Dominante en recessieve genen
Dominant gen: een gen dat een ander gen overheerst (A)

Recessief gen: een gen dat onderdrukt wordt door andere genen (a)


Dominant = hoofdletter
Recessief = kleine letter 

Slide 22 - Tekstslide

Eigenschappen doorgeven
Homozygoot: 2 dezelfde genen
Heterozygoot: 2 verschillende genen

Dominant: gen dat overheerst over een ander gen.
Recessief: gen dat onderdrukt wordt.

Slide 23 - Tekstslide

PAPA --> bruin haar
gen: donker haar
gen:
rood haar

Slide 24 - Tekstslide

MAMA --> bruin haar
gen: donker haar
gen:
rood haar

Slide 25 - Tekstslide

Kind rood haar?

Hoe kan dat??
gen: rood haar
gen:
rood haar

Slide 26 - Tekstslide

Eigenschappen doorgeven
Ouders hebben:
  • Heterozygoot: 2 verschillende genen (Aa)

Kind heeft:
Homozygoot: 2 dezelfde genen

Dominant of recessief?
  • Homozygoot recessief (aa)

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Intermediar fenotype
een dominant en recessief allel niet zo duidelijk. 
Een eigenschap is dan onvolledig dominant.
Een organisme die in zo’n situatie heterozygoot is, heeft een intermediair fenotype.

Fenotype kan door kruisingen dus veranderen omdat genen allebei aan staan
Niet wit of rood --> mix dus roze 
 



Slide 29 - Tekstslide

intermediare overerving
Er is geen dominant of recessief allel, beide zijn even "sterk"
Heterozygoot heeft een eigen fenotype en kun je dus  herkennen. Hoofdletter kleine letter.
                                            IAIA  = wit
                                             IBIB  = rood
                                             IAIB  = roze

Slide 30 - Tekstslide

Dominant/recessief
Genen paar:
Dominant
homozygoot: AA
heterozygoot: Aa

Recessief:
aa


Intermediar

Witte bloem: AwAw
Rode bloem: ArAr
Roze bloem: AwAr
Samenvatting

Slide 31 - Tekstslide

Genen kunnen aan of uit staan
  • Genen kunnen aan of uit staan. 
  • Staat een cel aan dan maakt deze cel een eiwit.
  • Bij een cel in de iris staat het gen voor oogkleur aan. In de cel van je oogwit staan deze cellen uit.

Slide 32 - Tekstslide

Vragen

Slide 33 - Tekstslide

Welke stelling is juist?
A
Fenotype = genotype + milieu
B
Milieu = genotype + fenotype
C
Genotype = fenotype + milieu

Slide 34 - Quizvraag

Is het genotype van de larve hetzelfde als het genotype van het volwassen dier?
A
Ja
B
Nee

Slide 35 - Quizvraag

Homozygoot of heterozygoot?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot

Slide 36 - Quizvraag

Wat is het symbool voor heterozygoot?
A
AA
B
aa
C
Aa
D
aA

Slide 37 - Quizvraag

Homozygoot of heterozygoot?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot

Slide 38 - Quizvraag

Wat is homozygoot dominant?
A
Aa
B
aa
C
AA
D
Aa

Slide 39 - Quizvraag

Wat is het symbool voor intermediair fenotype?
A
AA
B
Aa
C
aa
D
AwAw

Slide 40 - Quizvraag

Bij een runderen is het roodharige allel recessief en het zwartharige allel dominant.

Wat is het genotype van een roodharige koe?
A
AA
B
Aa
C
aa
D
AA of Aa

Slide 41 - Quizvraag

Aan het werk
Maken
  • basisstof 1 &2 (huiswerk)
  • test jezelf
  • Blooket (laatste minuten van de les)



Slide 42 - Tekstslide