oftewel gevolg/ oorzaak: de prijsgevoeligheid van de consument uitgedrukt in een cijfer.
Slide 2 - Tekstslide
Prijselasticiteit?
% verandering Qv
--------------------------- = negatief
% verandering prijs
geeft altijd een negatieve uitkomst.
Namelijk prijs omhoog, is vraag omlaag. En andersom.
(gevolg)
(oorzaak)
Slide 3 - Tekstslide
Prijselasticiteit
De uitkomst van dat cijfer (Ev= elasticiteit vraag) geeft aan HOE PRIJS(IN-)ELASTISCH de vrager reageert.
Bijvoorbeeld: ik verhoog de prijs van mijn product met 10% (=oorzaak) . De vraag neemt hierdoor af met 20% (=gevolg)
-20%/ +10% = -2 --> Ev= -2
Slide 4 - Tekstslide
Elasticiteit op een getallenlijn
elastisch goed is= %verandering p > % verandering Qv
inelastisch goed is= %verandering p < % verandering Qv
Sterk elastisch Licht elastisch Inelastisch
-5 -4 -3 -2 -1 0
Slide 5 - Tekstslide
De prijselasticiteit (Ev) van het medicijn Budesonide is -0,2. Dit betekent dat het een..
A
elastisch goed is; %verandering p> % verandering Qv
B
elastisch goed is; %verandering p< % verandering Qv
C
inelastisch goed is; %verandering p>
% verandering Qv
D
inelastisch goed is; %verandering p<
% verandering Qv
Slide 6 - Quizvraag
Prijselasticiteit
Ik verhoog de prijs van mijn product met 10% (=oorzaak) . De vraag neemt hierdoor af met 20% (=gevolg)
-20%/ +10% = -2 dus Ev= -2
Wat zegt dit? Mijn product is PRIJSELASTISCH
want % verandering Qv > % verandering P
(- 20% > +10%)
Slide 7 - Tekstslide
Prijselasticiteit
Ander voorbeeld: Ik verlaag de prijs van mijn product met 5% (=oorzaak), hierdoor verhoogt mijn afzet met 2% (=gevolg)
In formule= +2%/ -5%= Ev= -0,4
Mijn product is PRIJSINELASTISCH, want
%verandering Qv < % verandering P
+2% - 5%
Slide 8 - Tekstslide
Coca-Cola verhoogt zijn prijs van 1,- naar 1,10. De afzet neemt af van 170mld naar 150mld flessen.
Bereken de Ev
A
1,18
B
-0,85
C
- 1,17
D
0,117
Slide 9 - Quizvraag
Conclusie
Indien %verandering Qv> %verandering P is de vraag elastisch
voorbeeld; luxe producten
Indien %verandering Qv < %verandering P is de vraag inelastisch.
voorbeeld; primaire goederen, zoals medicijnen en levensmiddelen
+ 20%
-10%
-8%
+3%
Slide 10 - Tekstslide
Ik heb een prijselastisch product, en verhoog mijn prijs. Wat gebeurt er met de OMZET?
A
prijs+ maar afzet -- want prijselastisch dus TO -
B
prijs+ afzet ook + want prijselastisch dus TO +
C
prijs+ maar afzet -- want prijselastisch dus TO +
D
prijs-- afzet + dus omzet ++
Slide 11 - Quizvraag
Externe effecten
Wanneer je vliegt van Amsterdam naar New York, betaal je alleen voor de gemaakte kosten (kerosine, salaris vliegpersoneel, landingsrechten, afschrijvingen vliegtuig, enz). Jouw gekochte ticket valt onder private kosten
Je betaalt niet voor de overlast, zoals de herrie, milieuvervuiling enz die je maakt.
Deze overlast is uit te drukken in geld en noemen we (een voorbeeld van)
NEGATIEVE externe effecten.
Slide 12 - Tekstslide
Externe effecten
De overheid wil het vliegen extra belasten, namelijk die negatieve externe effecten in euro's INTERNALISEREN (onthoud die) in de vliegprijs. Doorberekenen in je vliegticket dus.
Op die manier betaalt de vervuiler, in plaats van de maatschappij.
Benieuwd wat je te doen staat komende weken? Zie in bestanden de studiewijzer. Nieuwsgierig naar de toetsstof? Zie zaanlands.nl onderwijs, toetsing, LTO 4 havo