Zinsbouw: Persoonsvorm - onderwerp - werkwoordelijk gezegde

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

SPELLING

Persoonsvorm

Onderwerp

Werkwoordelijk gezegde

Hoe vind je de persoonsvorm? (3 manieren)

"In zijn broek heeft Robin een scheur."

De persoonsvorm =

1. zijn
2. Robin
3. heeft
4. Er is geen persoonsvorm.

"Hij heeft me een glimlach gegeven."

De persoonsvorm =

1. Hij
2. heeft
3. gegeven
4. glimlach

"Hoe wil zij dat allemaal doen?"
De persoonsvorm =

1. Hoe
2. wil
3. dat
4. doen

"Alle studenten vinden de persoonsvorm in deze zin."
De persoonsvorm =

1. kinderen
2. vinden
3. persoonsvorm
4. deze

"Ik ga nu aan het werk met mijn opdrachten."
De persoonsvorm =

1. aan het werk
2. ga
3. opdrachten
4. ik

Hoe vind je het onderwerp in een zin?

"Mijn ouders zijn dit weekend weg."

Het onderwerp =

1. Mijn ouders
2. zijn
3. dit weekend
4. weg

"Ik heb vannacht over de koning gedroomd."
Het onderwerp =

1. Ik
2. heb
3. de koning
4. vannacht

"Kijk, daar loopt een muis!"

Het onderwerp =

1. Kijk
2. loopt
3. een muis
4. Er zit geen onderwerp in deze zin.

"Zijn de boeken op de grond gevallen?"
Het onderwerp =

1. Zijn
2. de boeken
3. op de grond
4. gevallen

De hele familie is hier vandaag.

Het onderwerp =

1. Familie
2. De hele familie
3. is
4. vandaag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

"Marco kookt graag in het weekend."

Het werkwoordelijk gezegde =

1. Marco
2. kookt
3. graag
4. kookt graag

"Zullen we een rondje gaan fietsen?"

Het werkwoordelijk gezegde =

1. Zullen
2. Zullen gaan
3. een rondje
4. Zullen gaan fietsen

"Ik nodig al mijn vrienden uit."

Het werkwoordelijk gezegde =

1. Ik
2. nodig
3. nodig uit
4. mijn vrienden

"Julian is met zijn vriendin aan het chatten."

1. Julian
2. is
3. is chatten
4. is aan het chatten

"Sandra zit al een half uur te bellen."

Het werkwoordelijk gezegde =

1. Sandra
2. zit
3. zit bellen
4. zit te bellen

Maken

Taalblokken:

 Zinsbouw - Persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk gezegde