Herhaling hoofdstuk 3 dec 2024 3 mavo

Chemische reacties en reactiesnelheid
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Chemische reacties en reactiesnelheid

Slide 1 - Tekstslide

Planning

Leerdoelen
Huiswerk bespreken
Uitleg
Oefenen

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Je leert:
  • wat een chemische reactie is;
  • wat reactiesnelheid is;
  • hoe je een reactie kunt versnellen of vertragen. 

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een chemische reactie

Slide 4 - Open vraag

Welke van de volgende processen is een chemische reactie?
A
Ademhalen
B
Stollen
C
Destilleren
D
Filtreren

Slide 5 - Quizvraag

Welke van de volgende processen is geen een chemische reactie?
A
Roesten
B
Verbranden
C
Oplossen
D
Broodbakken

Slide 6 - Quizvraag

Reactiesnelheid
De snelheid waarmee een reactie verloopt.

Hoe groter de reactiesnelheid, hoe sneller de reactie gaat.
Hoe groter de reactiesnelheid, hoe korter de reactietijd

Slide 7 - Tekstslide

Temperatuur verhogen
Hoe hoger de temperatuur, hoe sneller de reactie.

Hoe lager de temperatuur, hoe langzamer de reactie. 

Slide 8 - Tekstslide

In koude thee lost de suiker even snel op als in warmte thee.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Deeltjes kleiner maken
In verhouding een groter oppervlak.

Hoe groter de verdelingsgraad, hoe sneller een reactie. 

Slide 10 - Tekstslide

Aardappelen in kleine stukjes zijn sneller gaar dan hele aardappelen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Bij gassen de druk groter maken
Gassen reageren sneller als de druk hoger is. 

Slide 12 - Tekstslide

Onder hoge druk bewegen de moleculen van gassen veel sneller.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Concentratie verhogen
De concentratie is het aantal gram opgeloste stof per liter oplosmiddel. 

Als de concentratie hoger is, is er meer stof opgelost in hetzelfde volume. (2 paracetamol innemen i.p.v. 1)

Daardoor gaat een proces sneller. 

Slide 14 - Tekstslide

Als je meer suiker in de thee doet, neem de concentratie toe.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Een katalysator gebruiken
Een suikerklontje brand niet. 
Als je een suikerklontje inwrijft met as van een sigaret, dan gaat het suikerklontje wel branden.

As is een katalysator. 

Een katalysator is een hulpstof waarmee een reactie sneller gaat lopen. 

Slide 16 - Tekstslide

Van welke vijf factoren hangt de reactiesnelheid af?

Slide 17 - Open vraag

Massaverhouding
Bij een chemische reactie reageren de stoffen in een vaste verhouding. Zo reageren ijzer en zwavel in de verhouding 7 : 4.
Dit betekent dat 7 gram ijzer altijd reageert met 4 gram zwavel.

Slide 18 - Tekstslide

rekenen met massaverhoudingen

ammoniak en waterstofchloride reageren met een verhouding van 7:15. Er ontstaat dan salmiak
je hebt 30 gram waterstofchloride
bereken hoeveel gram ammoniak reageert met 30 gram waterstofchloride





waterstofchloride
15
1
30
ammoniak
7

Slide 19 - Tekstslide

rekenen met massaverhoudingen

ammoniak en waterstofchloride reageren met een verhouding van 7:15
je hebt 30 gram waterstofchloride
bereken hoeveel gram ammoniak reageert met 30 gram waterstofchloride




hoeveel gram salmiak ontstaat er? 30+14 = 44 gram salmiak

waterstofchloride
15
1
30
ammoniak
7
0,47
14

Slide 20 - Tekstslide

IJzeroxide kan je ontleden in ijzer en zuurstof. Als je 150 gram ijzeroxide ontleedt, ontstaat er 90 gram ijzer. Hoeveel gram zuurstof ontstaat er?

Slide 21 - Open vraag

De massaverhouding tussen ijzer en zwavel is 7 : 4. Hoeveel gram zwavel reageert er met 700 gram ijzer
A
4 gram
B
40 gram
C
400 gram
D
4000 gram

Slide 22 - Quizvraag

Aardgas en zuurstof reageren in de verhouding 1 : 4. Hoeveel gram zuurstof heb je nodig voor 75 gram aardgas?
A
75
B
150
C
300
D
600

Slide 23 - Quizvraag

Bij de reactie tussen aluminium en zuurstof reageren aluminium en zuurstof in de verhouding 10 : 6. Hoeveel gram aluminium reageert er met 90 gram zuurstof?
A
100
B
150
C
200
D
270

Slide 24 - Quizvraag

Aardgas en zuurstof reageren in de verhouding 1 : 4. Je begint de reactie met 25 gram aardgas en 80 gram zuurstof. Van welke stof heb je teveel?
A
Aardgas
B
Zuurstof
C
Geen van beide
D
Van beide stoffen heb je te veel.

Slide 25 - Quizvraag

Waarom een blokschema? 
Een blokschema geeft overzicht over hoe een  proces in zijn werking gaat. 


Blokschema:
blokken: processen 
pijlen : stoffen.  

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

1. De pijl in een blokschema geeft de ___________ aan.
2. In de ___________ staat wat er met het product gebeurt.
3. De ___________ schrijf je op als een werkwoord.
4. Je leest een blokschema van ___________ naar ___________ .
5. Aan de richting van de ___________ zie je of een stof wordt toegevoegd of afgevoerd. 
bewerking
links
stofstroom
blokken
onder
fasen
rechts
pijl
stoffen

Slide 28 - Sleepvraag

Productieproces
1. De manier waarop een product gemaakt wordt.

2. Hoe je een product maakt staat in een
voorschrift. 

Slide 29 - Tekstslide

Wat heb je als eerste nodig om een product te maken?

A
beginstoffen
B
fabriek
C
machines
D
voorschrift

Slide 30 - Quizvraag

Wat hoort niet bij de voorbereiding van een productieproces?
A
Hoeveel producten je wilt maken
B
hoeveel producten je wilt verkopen
C
wat de gevaren zijn van het productieproces
D
welke stoffen je nodig hebt.

Slide 31 - Quizvraag