1HV Unité 1

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Ken je de persoonlijke voornaamwoorden nog?
Sleep NL naar FA.
IK
JIJ
HIJ
ZIJ (1 persoon)
WIJ / MEN
WIJ
U / JULLIE
ZIJ (ml + mv)
ZIJ (vl + mv)
JE
TU
IL
ELLE
ON
NOUS
VOUS
ILS
ELLES

Slide 2 - Sleepvraag

Slide 3 - Video

le verbe être
je
suis
tu
es
il / elle/ on
est
nous
sommes
vous 
êtes

ils / elles 
sont
ik
ben
jij
bent
hij / zij / men
is
wij
zijn
jullie / u
zijn / bent
zij [mmv / vmv]
zijn

Slide 4 - Tekstslide

être
=
 zijn




il/elle/on est
nous sommes
vous êtes
ils/elles sont
tu es
je suis
wij zijn
zij zijn (ml&vr)
ik ben
u bent & jullie zijn
jij bent
hij/zij/men is (wij zijn)

Slide 5 - Sleepvraag

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
suis
es
est
sommes
êtes
sont

Slide 6 - Sleepvraag

Ik ben
jij bent
hij is
men is / wij zijn
wij zijn
u bent / jullie zijn
zij zijn (ml + mv)
zij zijn (vr + mv)
zij is

Slide 7 - Sleepvraag

ik ben =
je ...
A
suis
B
es
C
est
D
sont

Slide 8 - Quizvraag

zij zijn = ...
ils ...
A
est
B
es
C
sommes
D
sont

Slide 9 - Quizvraag

men is / wij zijn = ....
on ...
A
es
B
est
C
sommes
D
êtes

Slide 10 - Quizvraag

u bent / jullie zijn = ...
vous ...
A
sommes
B
êtes
C
être
D
sont

Slide 11 - Quizvraag

Vul de goede vorm van 'être' in:
Sophie ...
A
suis
B
es
C
est
D
sont

Slide 12 - Quizvraag

Vul de goede vorm van 'être' in:
Jean et Pierre ...
A
est
B
sommes
C
sont
D
être

Slide 13 - Quizvraag

Het lidwoord: de - het - een

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

enkelvoud
enkelvoud
le garçon
de jongen
le collège
de school
l'ami
de vriend
l'hôtel
het hotel
la fille
het meisje
la classe
de klas
l'amie
de vriendin
un garçon
een jongen
un collège
een school
un ami
een vriend
un hôtel
een hotel
une fille
een meisje
une classe
een klas
une amie
een vriendin

Slide 16 - Tekstslide

meervoud
meervoud
les garçons
de jongens
les collèges
de scholen
les amis
de vrienden
les hôtels
de hotels
les filles
de meisjes
les classes
de klassen
les amies
de vriendinnen
des garçons
jongens
des collèges
scholen
des amis
vrienden
des hôtels
hotels
des filles
meisjes
des classes
klassen
des amies
vriendinnen

Slide 17 - Tekstslide

Léna is een vriendin van Thomas. =
Léna est ...... amie de Thomas.
A
un
B
une

Slide 18 - Quizvraag

Het hotel is in Parijs. =
...... hôtel est à Paris.
A
le
B
l'
C
la
D
les

Slide 19 - Quizvraag

de toeristen =
..... touristes
A
les
B
le
C
la
D
l'

Slide 20 - Quizvraag

la maison = het huis
de huizen = ....
A
le maisons
B
las maisons
C
les maisons
D
l' maisons

Slide 21 - Quizvraag

le garçon = de jongen
de jongens = ....
A
les garçons
B
les garçon

Slide 22 - Quizvraag

Waar is de bus? =
Où est (de) .... bus?

Slide 23 - Open vraag

Ik bezoek de stad =
Je visite ....... ville.

Slide 24 - Open vraag

De Eiffeltoren is een monument. =
La tour Eiffel est (een) ..... monument

Slide 25 - Open vraag

il, ils, elle, elles
Où est le collège?         Il est là-bas.
Où est la tour Eiffel?    Elle est là-bas.

Comment sont les hôtels?           Ils sont modernes!
Comment sont les chambres?   Elles sont grandes.

Slide 26 - Tekstslide

La France est grande. =
..... est grande.
A
il
B
elle

Slide 27 - Quizvraag

Madame Duroc est très sympa. =
........ est très sympa.
A
il
B
elle

Slide 28 - Quizvraag

Jean est dans le jardin.
..... est dans le jardin.
A
il
B
elle

Slide 29 - Quizvraag

Jean et Marian sont à la maison. =
...... sont à la maison.
A
ils
B
elles

Slide 30 - Quizvraag

Sophie est jolie.
..... est jolie.
A
il
B
elle

Slide 31 - Quizvraag

Les filles Anne et Caroline sont à Paris. =
...... sont à Paris.
A
ils
B
il
C
elles
D
elle

Slide 32 - Quizvraag

Vul in: il / elle / ils / elles
Où sont les campings [m]? ___ sont là-bas.

Slide 33 - Open vraag

Vul in: il / elle / ils / elles
Où sont les amies [v]? ___ sont là-bas.

Slide 34 - Open vraag

Au  revoir

Slide 35 - Tekstslide