C) De afzet op een terras is veel lager en daarom moet er veel brutowinst per product gemaakt worden
Slide 12 - Tekstslide
Opdracht 33
Omzetbelasting is een ander woord voor Btw
Slide 13 - Tekstslide
Opdracht 34
Hoog tarief van 21% en laag tarief van 6% (is nu 9%)
Slide 14 - Tekstslide
Opdracht 35
a) consumentenprijs= nettoverkoopprijs +Btw
Btw = 21:100 x netto-verkoopprijs
Btw = 21: 100 x € 74,30 = € 15,60
consumentenprijs = € 74,30 + € 15,60 = € 89,90
b) Btw= 9:100 x € 2,35 = € 0,21
consumentenprijs = € 2,35 + € 0,21 = € 2,56
Slide 15 - Tekstslide
Opdracht 36
vervalt
Slide 16 - Tekstslide
Opdracht 37
Albert Heijn verwacht met een Btw-tarief minder te gaan verkopen omdat de meest verkochte producten bij AH een Btw tarief hebben van 9%.
Mediamarkt verwacht met een Btw-tarief van 19% meer te gaan verkopen omdat de meest verkochte producten bij de Mediamarkt een Btw-tarief hebben van 21%.
Slide 17 - Tekstslide
Samenvatting
Het aantal verkochte producten is je afzet. Het bedrag dat je voor de verkochte producten ontvangt, is je omzet. De kosten die je maakt om iets te produceren, zijn je bedrijfskosten. De verkoopprijs is niet de prijs die de consument betaalt. De winkelier telt nog Btw bij de verkoopprijs op. Alle formules bij elkaar: