KB3 Hoofdstuk 6 Par 3 Uitwerkingen

Uitwerkingen H6 Par 3
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Uitwerkingen H6 Par 3

Slide 1 - Tekstslide

Opdracht 23
Vervalt

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht 24

afzet hoort bij: "alle producten die je verkocht hebt"

brutowinst hoort bij : "omzet - inkoopwaarde"

inkoopwaarde hoort bij:"afzet x inkoopprijs"

omzet hoort bij : "verkoopopbrengst"


Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 25

A) Omzet = afzet x verkoopprijs

Omzet = 910 x € 4,94 = € 4.495,40


B) Brutowinst = Omzet - inkoopwaarde

Omzet = 210x € 19,85 = € 4.168,50

Inkoopwaarde = 210 x € 14,25 = € 2.992,50

Brutowinst = € 4.168,50 - € 2.992,50 = € 1.176,00

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 26

De bedrijfskosten zijn:

  • benzine voor de bedrijfsauto
  • huur
  • verzekeringen

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 27

A)Nettowinst omdat de brutowinst hoger is dan de bedrijfskosten.


B) Afschrijvingskosten, rentekosten, verzekeringskosten, huurkosten, loonkosten, verkoopkosten en administratiekosten

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 28
Het nettoresultaat van Timmy's is € 1.800. Dit is een nettowinst.

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 29A

A)Brutowinst = omzet - inkoopwaarde

Brutowinst 2014 = € 1.000.000 - € 600.000 = € 400.000

Let op: x € 1.000


Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 29B

Omzet =                        € 1.100.000

- inkoopwaarde         €   650.000

= Brutowinst               €    450.000

- Bedrijfskosten        €    400.000

= Nettoresultaat        €       50.000 

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 30

A) Brutowinst = omzet - inkoopwaarde

Brutowinst = € 23.513 - € 24.098 = - € 585


B) Nettoresultaat = brutowinst - bedrijfskosten

Nettoresultaat = - € 585 - € 12.745 = - € 13.330

Dit is een nettoverlies

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 31

verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag

Brutowinstopslag =

brutowinstopslagpercentage :100 x inkoopprijs

Brutowinstopslag = 90:100 x €19,50 = € 17,55

verkoopprijs = € 19,50 + € 17,55 =€ 37,05

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 32

A) brutowinstopslag = 600:100 x € 0,25 = € 1,50

verkoopprijs = € 0,25 + € 1,50 = € 1,75


B) brutowinstopslag = 10:100 x € 0,25 = € 0,03

verkoopprijs = € 0,25 + € 0,03 = € 0,28

C) De afzet op een terras is veel lager en daarom moet er veel brutowinst per product gemaakt worden 

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 33

Omzetbelasting is een ander woord voor Btw

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 34
Hoog tarief van 21% en laag tarief van 6% (is nu 9%)

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 35

a) consumentenprijs= nettoverkoopprijs +Btw

Btw = 21:100 x netto-verkoopprijs

Btw = 21: 100 x € 74,30 = € 15,60

consumentenprijs = € 74,30 + € 15,60 = € 89,90

b) Btw= 9:100 x € 2,35 = € 0,21

consumentenprijs = € 2,35 + € 0,21 = € 2,56

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 36
vervalt

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 37

Albert Heijn verwacht met een Btw-tarief minder te gaan verkopen omdat de meest verkochte producten bij AH een Btw tarief hebben van 9%.

Mediamarkt verwacht met een Btw-tarief van 19% meer te gaan verkopen omdat de meest verkochte producten bij de Mediamarkt een Btw-tarief hebben van 21%.

Slide 17 - Tekstslide

Samenvatting

Het aantal verkochte producten is je afzet. Het bedrag dat je voor de verkochte producten ontvangt, is je omzet. De kosten die je maakt om iets te produceren, zijn je bedrijfskosten. De verkoopprijs is niet de prijs die de consument betaalt. De winkelier telt nog Btw bij de verkoopprijs op. Alle formules bij elkaar:

omzet = afzet x verkoopprijs

inkoopwaarde = afzet x inkoopprijs

brutowinst= omzet - inkoopwaarde

nettoresultaat = brutowinst - bedrijfskosten

verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag

consumentenprijs = verkoopprijs + btw

Slide 18 - Tekstslide