Komma (herh. hoofdletter, punten, uitroeptekens en vraagtekens)

Leestekens
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 7,8

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Leestekens

Slide 1 - Tekstslide

DOEL

- je herhaald het gebruik van hoofdletters, punten, uitroeptekens en vraagtekens
- je kunt komma's gebruiken als pauze in de zin of bij opsommigen
LEESTEKENS GOED GEBRUIKEN

Slide 2 - Tekstslide

Even een korte herhaling
Wanneer gebruik ik ook al weer:
- Hoofdletters
- Punten 
- Vraagtekens 
- Uitroeptekens

Slide 3 - Tekstslide

Welke zin is goed?
A
Hou op.
B
Hou op!
C
hou op
D
Hou op?

Slide 4 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
wat ga jij vanmiddag doen
B
Wat ga jij vanmiddag doen!
C
Wat ga jij vanmiddag doen?
D
Wat ga jij vanmiddag doen.

Slide 5 - Quizvraag

Welke zin in goed?
A
Ik ga straks buiten spelen.
B
Ik ga straks buiten spelen?
C
ik ga straks buiten spelen
D
Ik ga straks buiten spelen!

Slide 6 - Quizvraag

Verschillen in betekenis

- Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen.


- Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen.

Waardoor komt het verschil in betekenis?

Slide 7 - Tekstslide

Komma

Naast punten, vraagtekens en uitroeptekens is er nog een veelgebruikt leesteken: 
de komma


Slide 8 - Tekstslide

Komma
Een komma laat zien hoe je de zin uitspreekt en waar je een korte pauze invoegt:
    Klaas gaat naar, huis Jan niet.
    Klaas gaat naar huis, Jan niet.



Slide 9 - Tekstslide

Waar komt de komma?

Als je klaar bent mag je naar huis.

Als je een zin leest en je houdt even kort pauze dan plaats je een komma.

Slide 10 - Tekstslide

Welke zin klopt?
A
Deze zin klopt, helemaal
B
deze zin klopt helemaal
C
Deze zin klopt helemaal.
D
Deze Zin klopt helemaal.

Slide 11 - Quizvraag

Welke zin klopt?
A
Tsja dat is vervelend
B
Tsja, dat is, vervelend.
C
Tsja, dat is vervelend.
D
tsja, dat is vervelend

Slide 12 - Quizvraag

Komma


Komma's gebruik je ook: 
In opsommingen: ‘Ik vind pizza, patat, sushi en hamburgers allemaal erg lekker.’


Slide 13 - Tekstslide

Waar horen de komma's?


Ik vind veel dingen lekker: pizza patat taart en sushi.

Slide 14 - Tekstslide

Bij een opsomming, waar?


Mijn vader houdt heel erg van koken auto rijden voetbal kijken en bankhangen.

Slide 15 - Tekstslide

Welke zin klopt helemaal?
A
bijvoorbeeld patat een hamburger en een milkshake.
B
bijvoorbeeld patat een hamburger en een milkshake
C
Bijvoorbeeld, patat een hamburger en een milkshake.
D
Bijvoorbeeld patat, een hamburger en een milkshake.

Slide 16 - Quizvraag

Welke zin klopt?
A
Wij eten vanavond biefstuk, aardappels en sla.
B
Wij eten vanavond, biefstuk, aardappels en sla.
C
wij eten vanavond biefstuk aardappels en sla
D
Wij eten vanavond biefstuk aardappels en sla.

Slide 17 - Quizvraag

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Als het pijn doet geef je maar een gil

Slide 18 - Open vraag

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Hij verzamelt kabouters smurfen kikkers en paddenstoelen

Slide 19 - Open vraag

Als je geen zin hebt om mee te gaan moet je het natuurlijk eerlijk zeggen

Schrijf de zin met leestekens.

Slide 20 - Open vraag

GELEERD

- je kunt hoofdletters, punten, uitroeptekens en vraagtekens gebruiken
- je kunt komma's gebruiken
LEESTEKENS GOED GEBRUIKEN

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Wat vond je van de les?
A
B
C
D

Slide 23 - Quizvraag