BE1 5.9 Spelling: td, als/dan, trappen van vergelijking

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat leer je spellen? 
alle woordsoorten benoemen = terugblijk

tegenwoordig deelwoord of onvoltooid deelwoord
bijvoeglijk naamwoord
trappen van vergelijking met als of dan

Slide 3 - Tekstslide

Bedenk twee zinnen met 
deze woordsoorten!
1. psv-zww-vz-bzv-zn-bn-zn.

2. Vz-lw-zn-hww-lw-bn-zn-vz-av-bn-zn-zww.

Slide 4 - Tekstslide

Het tegenwoordig deelwoord (td), heet ook wel
onvoltooid deelwoord (od)

Een td geeft aan dat de actie nog bezig is, dus Iets is nog niet voltooid. 

Het td staat altijd met meerdere werkwoorden in een zin.

Spel het td door een 'd' achter het hele werkwoord te zetten.


Rillend  van de kou stond hij op de ijsbaan.

Lachend zwaaide zij naar haar beste vriend.

De jongens gaan meestal fietsend naar school.

Slide 5 - Tekstslide

Hoe spel je het tegenwoordig deelwoord (td)?
(fluisteren)
..... overlegden de deskundigen overlegden.

Slide 6 - Open vraag

Slide 7 - Video

Het bijvoeglijk naamwoord (bn)
Een bijvoeglijk naamwoord staat voor of achter een zelfstandig naamwoord en geeft daaraan een kenmerk of een eigenschap.


Het spannende boek
De bange man
De Disneyfilm is schitterend.
Dagobert Duck is heel beroemd.

Slide 8 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo kort mogelijk op,
tenzij het voor de uitspraak een probleem geeft.

Slide 9 - Tekstslide

Schrijf het bn kort, mits...


Zet een -e achter het woord: de kleine, sterke, magere hond

Soms moet je ook... :
- de laatste letter verdubbelen: fris --> frisse, tof --> toffe
- een a, e, o of u weghalen: laag --> lage, rood --> rode
- een f in een v veranderen: gaaf --> gave, doof --> dove
- een s in een z veranderen: vies --> vieze, grijs --> grijze
- Sommigen met een trema. Zo voorkom je dat het woord verkeerd wordt uitgesproken:  officieel --> officiële, reëel --> reële.

Slide 10 - Tekstslide

Het 'stoffelijk bijvoeglijk naamwoord'
van oude materialen
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord vertelt van welke stof het zelfstandig naamwoord is gemaakt. 

De uitgang eindigt op -en.
  • goud + en : de gouden ring
  • hout + en : de houten tafel
  • Riet + en : het rieten dak

Slide 11 - Tekstslide

De spelling van het 'stoffelijk bijvoeglijk naamwoord' van nieuwe materialen

  • plastic  bordjes 
  • nylon jasjes
  • suède laarzen
  • kunstof platen
  • aluminium buizen
                                                                                     Rubber en rubberen mag allebei!

Slide 12 - Tekstslide

Andere 'bn-ers'
  1. Werkwoordsvormen: lachende leerlingen, pratende docenten (td + e)
  2. Infinitief + te: de te spelen wedstrijd, het te vieren feest
  3. Voltooid deelwoord: de gezochte man, het bezette winkelpand


Slide 13 - Tekstslide

Kies het correct gespelde bijvoeglijk naamwoord .

Deze ..... broek mag je niet samen
met de rode trui wassen.
A
katoene
B
katoenen
C
kattoene
D
kattoenen

Slide 14 - Quizvraag

Kies het correct gespelde bijvoeglijk naamwoord.

Het schuifje van de ..... cabine stond op rood.
A
bezette
B
bezete
C
bezet
D
besete

Slide 15 - Quizvraag

Trappen 
van 
vergelijking
Uitzonderingen:
goed/beter/best
veel/meer/meest
weinig/minder/minst

Slide 16 - Tekstslide


Trappen van vergelijking, bladzijde 140
Je stelt iets vast: als
Je maakt het groter: dan
Je overtreft alles

Slide 17 - Tekstslide

Als of dan? 
Gebruik als:
- bij net zo + even: net zo groot als, even mooi als
- bij niet zo: niet zo groot als
- bij drie keer, vier keer zo: vier keer zo groot als.

Gebruik dan:
- bij een vergrotende trap: meer dan, kleiner dan
- bij ander, andere en anders: Het is anders dan ik dacht.

Slide 18 - Tekstslide

= een vergelijking
= een tegenstelling

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Vandaag ben ik even slim ...

Kies het juiste antwoord!
A
... als hem.
B
... als hij.
C
... dan hem.
D
... dan hij.

Slide 21 - Quizvraag

Wat?
Paragraaf 5.8 Woordsoorten:  Gemaakte opdrachten nakijken
Paragraaf 5.9 Spelling: opdrachten 1 t/m 7
Hoe?
Stil zelf of samen fluisteren
Hulp?
Boek, klasgenoot, dé beste Straver
Resultaat?
Huiswerk, toetsstof
Leerdoel?
Tegenwoordig deelwoord en bijvoeglijk naamwoord spellen, trappen van vergelijking
Klaar?
Daltontaak, lezen 

Slide 22 - Tekstslide

Wat spel je nu goed?
tegenwoordig deelwoord
 bijvoeglijk naamwoorden 
trappen van vergelijking: als/dan
20 dicteewoorden

Slide 23 - Tekstslide

Einde van de les

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Wie vindt alle taalvoutjes in dit gedicht?

Slide 26 - Tekstslide

Hoeveel foutjes staan in het gedicht?

Slide 27 - Open vraag

                     goed

ik vind dichten best wel leuk
en ik kan het best wel goed
maar ik erger me aan de mensen
die mij vertellen hoe 'het moet'
doe gewoon eens niet de hele tijd
alsof je het beter weet dan ik
besef goed dat dit mijn werk is
niet gewoon iets voor erbij
maar ik neem het hen niet kwalijk
want men bedoelt het niet verkeerd
en het kan misschien zelfs zijn
dat ik van jouw kritiek wat leer

Slide 28 - Tekstslide

De meeste zelfstandige naamwoorden zet je in het meervoud door er -(e)n, -s, of -eren achter te zetten. Vaak kun je het meervoud gewoon opschrijven zoals je het hoort. Sommige zelfstandige naamwoorden hebben een bijzondere meervoudsvorm. In dit overzicht zie je zulke woorden met hun spellingsregel.

Slide 29 - Tekstslide

Bn afgeleid van vd
Van werkwoorden kun je bijvoeglijk naamwoorden maken. Je gebruikt hiervoor het voltooid deelwoord.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide