BS2 Voedingsstoffen

BS2 Voedingsstoffen
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

BS2 Voedingsstoffen

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
Gedragsverwachtingen 5 min
Terugblik vorige les 5 min
Doel 1 min
Uitleg, voedingsmiddelen sorteren,  
Zelfstandig werken
Les afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Gedragsverwachtingen 

- Ik volg de instructie op die de docent mij geeft.
- Ik ben stil als er iemand anders (vooral de docent!) aan het praten is in de klas.
- Ik let op mijn taalgebruik. 
- We blijven van een ander af.
- We blijven van de spullen van iemand anders af.
-Ik steek mijn vinger op wanneer ik iets wil vragen en wacht tot de docent mij aan het woord laat.
- Ik blijf rustig op mijn stoel zitten en ga niet lopen door de klas.



En als ik probeer iemand anders eruit gestuurd te krijgen, ga ik zelf

Slide 3 - Tekstslide

BS1 Voedingsmiddelen
Doelen:
Je weet het verschil tussen voedingsmiddelen en voedingsstoffen
Je kunt de 4 functies van voedingsstoffen noemen

Slide 4 - Tekstslide

Dierlijke voedingsmiddelen

Alles wat je eet en drinkt zijn voedingsmiddelen:

  • plantaardige voedingsmiddelen: 
  • dierlijke voedingsmiddelen: 


Voedingsmiddelen:
alles wat je eet of drinkt.
  • Dierlijke voedingsmiddelen 
Eten/drinken afkomstig van een dier
  • Plantaardige voedingsmiddelen
Eten of drinken dat gemaakt wordt van planten

Slide 5 - Tekstslide

4 functies / taken
Om later te gebruiken
Voor energie
Voedingsstoffen
Voor nieuwe cellen
Om gezond te blijven
Je slaat reservestoffen op als vet
Dus nodig voor groeien en genezen van wonden

Slide 6 - Tekstslide

Pak je voedingsmiddel
Wat heb je bij je? Bekijk het etiket.

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 1
Zet je voedingsmiddel op de juiste plek: 
Is het plantaardig, dierlijk, of allebei?

Slide 8 - Tekstslide

BS2 Voedingsstoffen
Doelen:
Je kunt zes groepen voedingsstoffen noemen met hun functies.

Slide 9 - Tekstslide

6 Voedingsstoffen
  1. Eiwitten
  2. Koolhydraten
  3. Vetten
  4. Water
  5. Mineralen
  6. Vitaminen

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 3
Zet je voedingsmiddel op de juiste plek:
Wat zit erin? Vooral eiwitten, koolhydraten, vetten, vitaminen, mineralen of water?

Slide 11 - Tekstslide

Je lichaam heeft alle voedingsstoffen nodig
• Eiwitten zijn een bouwstof. Je lichaam kan eiwitten ook verbranden, dan is het een brandstof.
• Koolhydraten zijn een brandstof. Je lichaam gebruikt koolhydraten ook als bouwstof. Voorbeelden van koolhydraten zijn suiker en zetmeel.
• Vetten zijn vooral brandstof, maar ook bouwstof en reservestof.
• Water is een belangrijke bouwstof voor je lichaam. Je lichaam bestaat voor ongeveer 60% uit water.
• Mineralen zijn een bouwstof en een beschermende stof. Voorbeelden van mineralen zijn kalk, ijzer en keukenzout. Mineralen worden ook wel zouten genoemd.
• Vitaminen zijn een bouwstof en een beschermende stof. Als je te weinig vitaminen eet, word je ziek. Er zijn veel vitaminen. Ze worden aangegeven met een letter. Bijvoorbeeld: vitamine C, vitamine A en vitamine B.

Slide 12 - Tekstslide

Voedingsmiddelen en voedingsstoffen

De voedingsstoffen zijn de bouwstenen van de voedingsmiddelen. De voedingsmiddelen kunnen de volgende voedingsstoffen bevatten: koolhydraten, eiwitten, vetten, vitaminen, mineralen, voedingsvezels en water. Al deze voedingsstoffen hebben in je lichaam een of meerdere specifieke taken. Wat voor taken deze voedingsstoffen hebben in je lichaam zie je in de onderstaande illustratie. Met de diverse indicatoren kan je deze voedingsstoffen in de voedingsmiddelen aantonen.

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 3
Zet je voedingsmiddel op de juiste plek:
Wat zit erin? Vooral bouwstoffen, vooral brandstoffen of vooral  beschermende stoffen?
(soms kan een voedingsmiddel op meerdere plekken staan)

Slide 14 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Blz. 66 t/m 73
Opdracht 1, 2, 5, 6 en 7. 

Ben je klaar, laat je het zien aan de docent
Heb je tijd over dan doe je test jezelf
timer
20:00

Slide 15 - Tekstslide

Les afsluiten
Wat ging er goed tijdens de les?
Les doel behaald?
Wat ging er goed tijdens de les?
Wat kan er een volgende les beter?

Slide 16 - Tekstslide