GM10 9-4-2021: voegwoorden/indirecte rede, ontleden/relatieve bijzin

Wat gaan we vandaag doen?
- huiswerk bespreken: indirecte rede

- ontleden 2.0: pv, ond, gezegde, lv, mv, bepalingen

- bijzinnen 2.0: de relatieve bijzin 

(eventueel tussendoor als energizer: dictee...)

1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we vandaag doen?
- huiswerk bespreken: indirecte rede

- ontleden 2.0: pv, ond, gezegde, lv, mv, bepalingen

- bijzinnen 2.0: de relatieve bijzin 

(eventueel tussendoor als energizer: dictee...)

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk bespreken................

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De indirecte rede
"Ik denk dat hij vandaag niet naar school komt."

"Ik wil graag weten of hij vandaag naar school komt."

"Wil jij aan hem vragen waarom hij vandaag niet naar school komt?"

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De relatieve bijzin
die/dat/waar & voorzetsel/wie & voorzetsel + ond + rest + pv (+ ww)

"Ze moesten het geld dat ze voor de kinderopvang hebben gekregen terugbetalen."

"Ze wonen op dit moment in een gedeeld huis, waarin ze de woonkamer met veel mensen delen."

"De auto die daar staat, is van mijn buurman."

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Grammatica: ontleden.........

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Taalkundig ontleden

Hierbij bepaal je voor elk woord tot

welke woordsoort het behoort.



Namen van woordsoorten zijn bijvoorbeeld lidwoord, werkwoord, zelfstandig naamwoord, bijv. naamwoord of aanwijzend voornaamwoord.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Redekundig ontleden

Hierbij verdeel je de zin in zinsdelen.

Zinsdelen zijn groepjes woorden in de zin die bij elkaar horen. Vervolgens geef je die zinsdelen een naam. 


Namen van zinsdelen zijn bijvoorbeeld persoonsvorm, onderwerp en gezegde.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom leren ontleden?
Als je weet hoe een zin is opgebouwd, dan kan je de betekenis makkelijker achterhalen. Ook is de spelling van sommige woorden afhankelijk van hun plaats in de zin.

Als je een andere taal dan je moedertaal moet leren, is kennis van ontleden extra handig. Je kan dan namelijk gebruik gaan maken van de overeenkomsten tussen talen.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de pv?

Ik ga vanavond de was doen.
A
Ik
B
ga
C
de was
D
doen

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de pv?

Vind jij het fijn om thuis te blijven?
A
Vind
B
jij
C
fijn
D
te blijven

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp?

De zoons van de buren riepen haar na.

A
De zoons
B
zoons
C
De zoons van de buren
D
riepen

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerp 
De zoons van de buren riepen haar na.

Ik eet een appel.

De witte ganzen vlogen over ons huis.

De wijzen uit het Oosten
zijn bekende figuren uit het kerstverhaal. 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp?

Het meisje met de mooie jurk liep naar de trein.
A
Het meisje
B
Het meisje met de mooie jurk
C
meisje
D
meisje met de mooie jurk

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordelijk gezegde 
Uiteindelijk heeft zij van schrik al haar tassen laten vallen.

Doe jij thuis graag de was?

Ik heb gisteren ontzettend lekker gekookt voor mijn vrienden.


Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lijdend voorwerp 
Ik heb gisteren een laptop gekocht.

De verwarde man liet zijn horloge aan iedereen zien. 




Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lv?

Hij heeft een appel gegeten.
A
Hij
B
heeft
C
een appel
D
heeft gegeten

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Hij heeft een appel gegeten.
A
Hij
B
heeft
C
heeft gegeten
D
heeft een appel gegeten

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lv?

Ik heb hem een klap gegeven.
A
Ik
B
heb
C
hem
D
een klap

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lv?

De man geeft de jongen een hand.
A
de man
B
geeft
C
de jongen
D
een hand

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lv?

Hij heeft het formulier verzonden.
A
hij
B
heeft verzonden
C
formulier
D
het formulier

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lv?
Volgende week gaan we naar Frankrijk.
A
volgende week
B
gaan
C
naar Frankrijk
D
er is geen lv

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lv?
De telefoon heeft hij helaas vandaag op de grond laten vallen.
A
De telefoon
B
heeft
C
hij
D
heeft laten vallen

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Meewerkend voorwerp 
Ik heb hem een klap gegeven.

Wij stuurden vorige week een brief aan de bewoners van het verzorgingstehuis. 





Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het mv?

Ik heb mijn zoon een laptop gegeven.
A
Ik
B
mijn zoon
C
een laptop
D
heb gegeven

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Ik
eet
graag
chips
op de bank.
REST
onderwerp
persoonsvorm
lijdend voorwerp

Slide 25 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Geef
jij
hem
ook
meewerkend voorwerp
wat
REST
onderwerp
persoonsvorm
lijdend voorwerp
chips?

Slide 26 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Rest = bepaling (bijwoordelijk of bijvoeglijk)

In het kanaal lag het schip al dagenlang vast. 

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Tekstslide

Tot hier & nu werkblad??? 
De relatieve bijzin
die/dat/waar & voorzetsel/wie & voorzetsel + ond + rest + pv (+ ww)

"Ze moesten het geld dat ze voor de kinderopvang hebben gekregen terugbetalen."

"Ze wonen op dit moment in een gedeeld huis, waarin ze de woonkamer met veel mensen delen."

"De auto die daar staat, is van mijn buurman."

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk
gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
(bijwoordelijke) bepaling
Ze
feliciteerde
hem
in de woonkamer. 

Slide 30 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend
voorwerp
meewerkend
voorwerp
(bijwoordelijke)
bepaling
Ze
heeft
 dit jaar
een mooi cadeau 
voor haar vader
gemaakt.

Slide 31 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Link

Forms quiz verbeter de zinnen
Hoe gebruik je het woord 'schuld' of 'schulden'?
A
"Ze hebben een grote schulden."
B
"Omdat ze schuld van de overheid hebben, ...."
C
"Omdat ze schuld bij de overheid hebben, ...."
D
"Ze hebben grote schuld."

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
Morgen
gaat
het kleine meisje
bij haar oma
logeren.

Slide 35 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De auto van mijn vader
is
afgelopen zomer
helaas
niet
goedgekeurd.

Slide 36 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De buurman 
wilde
gisteren
het vogelhuisje
in de boom
hangen.

Slide 37 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe? 
pv = de zin vragend maken, werkwoord dat voorop komt = pv
of: de zin in een andere tijd zetten, ww dat verandert = pv 

wg = alle werkwoorden in de zin = werkwoordelijk gezegde 

o = wie / wat + gezegde = het onderwerp 

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe? 
lv = wie / wat + gezegde + onderwerp = lijdend voorwerp 

mv = aan wie/ voor wie + gezegde + o + lv = meewerkend voorwerp 

bwb = alle zinsdelen die overblijven, geeft extra informatie 
bijwoordelijke bepaling

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies