Schrijven 1.1 t/m 1.3 + taalverzorging t/m 2.3

Wat gaan we doen vandaag?
  • Hoe ver zijn we met de NU Nederlands licenties? 
  • Schrijven t/m 1.3
  • Taalverzorging t/m 2.3 
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen vandaag?
  • Hoe ver zijn we met de NU Nederlands licenties? 
  • Schrijven t/m 1.3
  • Taalverzorging t/m 2.3 

Slide 1 - Tekstslide

Fase 1: Voorbereiden van het schrijven van een langere tekst
  • Kies een onderwerp dat niet te breed is, maar ook niet te beperkt.
  • Bepaal het doel van je tekst. Bijv: informatie geven, overtuigen, instrueren enz.
  • Bedenk voor wie je de tekst gaat schrijven, je publiek.
  • Kies de tekstsoort die past bij je doel en je publiek, zoals, verslag, flyer, brief enz.  

Slide 2 - Tekstslide

Fase 2: Uitvoeren van het schrijven van een langere tekst
In deze fase schrijf je de tekst: je werkt je ideeën uit:
  1. Gebruik de juiste toon. In een tekst is het niet alleen belangrijk wat je zegt, maar ook hoe je het zegt. (u/jij).                                                      

      Let bij de keuze van je woorden ook op je doel en publiek. Bijv.:                                - uitnodiging voor jongeren: populair, eigentijds, enthousiast.                                  -informatieve e-mail aan klant: formeel, beleefd, respectvol

Slide 3 - Tekstslide

Fase 2: uitvoeren van het schrijven van een tekst
2. Maak duidelijke alinea's:
  • Gebruik voor elk deelonderwerp ten minste 1 alinea.
  • Schrijf de belangrijkste informatie over het deelonderwerp in de eerste zin.
  • Maak verbanden binnen en tussen alinea's duidelijk met signaalwoorden.
  • Begin een volgende alinea op een nieuwe regel. Zet een witregel tussen elke alinea. 

Slide 4 - Tekstslide

Fase 2: Uitvoeren van het schrijven van een langere tekst
3. Parafraseer. Gebruik je in je tekst informatie uit bronnen? Dan kun je die het best in eigen woorden weergeven: parafraseren. 
Als het duidelijker is, of voor de afwisseling, kun je een kort stuk tekst ook een keer letterlijk overnemen: citeren. Zet die tekst tussen aanhalingstekens en geef duidelijk aan wie het gezegd heeft of uit welke bron je tekst heb overgenomen. 

Slide 5 - Tekstslide

Fase 3: tekst controleren en verbeteren
In fase 3 ga je je tekst controleren en verbeteren:
  • Controleer de inhoud en opbouw: bestaat de tekst uit een inleiding, middenstuk en slot, geven signaalwoorden de opbouw aan, is de inhoud volledig.
  • Past de toon bij het publiek? 

Slide 6 - Tekstslide

Fase 3: Controleren en verbeteren
Zorg voor een lay-out die past bij je publiek en je tekstsoort:
  • Gebruik witregels en tussenkoppen
  • Gebruik, als dat past bij de tekstsoort, afbeeldingen. Bijvoorbeeld om de tekst te verduidelijken.
  • Wees consequent- gebruik bijvoorbeeld voor tussenkoppen steeds dezelfde lettergrootte. 

Nadat je zelf je tekst hebt gecontroleerd en verbeterd, kun je het best ook nog feedback vragen op je tekst. 

Slide 7 - Tekstslide

taalverzorging 2.3: Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden heeft soms een klankverandering en eindigt vaak op -en: gezommen, begonnen, gelezen.

Bij de zwakke werkwoorden hoor je vaak aan de verleden tijd of je "t" of "d" gebruikt.  Maak het woord langer: het is gebeurd, het gebeurde (je hoort "d"

Slide 8 - Tekstslide

Wat is de verleden tijd van 'Ik juich'?
A
Ik juichte
B
Ik juichde

Slide 9 - Quizvraag

U (laden) | tegenwoordige tijd
A
laad
B
laden
C
laadt
D
ladden

Slide 10 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 11 - Quizvraag

Hij (geloven, tegenwoordige tijd) mij niet.
A
gelooft
B
geloofd
C
geloofdt

Slide 12 - Quizvraag

verleden tijd van crossen
hij..........
A
crossde
B
crosste
C
crosde
D
croste

Slide 13 - Quizvraag

Voltooid deelwoord
Zij heeft het aan mij .....
A
beloofd
B
belooft
C
beloven

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord
A
gefietst
B
fietsen
C
fietsten

Slide 15 - Quizvraag

Voltooid deelwoord
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 16 - Quizvraag

Wat gaan we doen?
  • Zelfstandig werken aan basiscursus schrijven: deze week t/m 1.3 
  • Klassikaal bespreken van de opdrachten aan het einde van de les 

Slide 17 - Tekstslide