ABR5 14.06.2024

Welkom!
14.06.2024
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
AndersMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 180 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
14.06.2024

Slide 1 - Tekstslide

Planning
- Terugblik
- 8.6 
- 8.7
(- 8.8)
- Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik
- Vragen?
- Huiswerk
--> 8.5 opdr. 45, 50 + 52

Slide 3 - Tekstslide

8.6
  • Herhaling zinnen maken
  • Welke soorten zinnen heb je?
  • Hoofdzinnen en bijzinnen.
  • Hoe herken je een hoofdzin?
  • Het werkwoord staat altijd op de tweede plek. 
  • Hoe herken je een bijzin?  
  • Het werkwoord/de werkwoorden staan altijd aan het einde. 
  • Je kunt ook één zin maken met twee hoofdzinnen.
  • Je gebruikt de woorden en, want, maar, dus + of. 

Slide 4 - Tekstslide

8.6
  • Na de woorden ''omdat'' en ''als'' komt ook een bijzin. 
  • Het werkwoord staat achteraan. 
  • Voorbeeld: Ik draag een jas, omdat het koud is.
  • Voorbeeld: Ik gebruik een paraplu als het regent.  

Slide 5 - Tekstslide

8.6
  • Er zijn ook werkwoorden die kunnen worden gecombineerd met het woord ''dat'' en ''of''
  • Voorbeelden: denken dat, vragen of, zeggen dat, vinden dat, kijken of etc.
  • Achter ''dat'' komt er ook een bijzin. 
  • Voorbeeld: Ik denk dat het morgen gaan regenen
  • Voorbeeld: Yulia kijkt of ze morgen kan komen

Slide 6 - Tekstslide

8.6
  • Samen luisteren: opdr. 55
  • Maak zelfstandig opdr. 56, 57 + 58
  • Bespreken 

Slide 7 - Tekstslide

8.7
  • Wat doet de politie in Nederland?
  • Wanneer ga jij naar de politie? 
  • Heeft iemand een keer iets van jou gestolen?
  • Wat is er gestolen?
  • Wat heb je toen gedaan? 

Slide 8 - Tekstslide

8.7
  • Luister naar de tekst

Slide 9 - Tekstslide

8.7
Nieuwe woorden
  • de politie
  • Voorbeeld: Als je een dief ziet, bel je de politie. 
  • de (politie)agent
  • Voorbeeld: Een (politie)agent werkt bij de politie. 
  • zat in (zitten in)
  • Voorbeeld: De laptop zat in de rugzak. 
  • de portemonnee
  • Voorbeeld: Je geld bewaar je in een portemonnee.
  • de dief
  • Voorbeeld: Een dief steelt spullen. 

Slide 10 - Tekstslide

8.7
  • trok aan (trekken aan)
  • Voorbeeld: Je moet aan de deur trekken om de deur open te doen. 
  • vechten
  • Voorbeeld: Als mensen ruzie hebben, gaan ze soms vechten. 
  • herkennen
  • Voorbeeld: Je nieuwe kapsel is heel anders! Ik herkende je niet!
  • de rits, de ritsjes
  • Voorbeeld: Ik doe mijn jas dicht met een rits. 
  • de paraplu
  • Voorbeeld: Het regent vandaag. Ik neem mijn paraplu mee. 

Slide 11 - Tekstslide

8.7
  • niet/geen .... meer 
  • Voorbeeld: Heb je die rode auto nog? Nee, die heb ik niet meer.
  • Voorbeeld: Mijn fiets is gestolen. Nu heb ik geen fiets meer. 
  • gewond
  • Voorbeeld: Ik heb me gesneden met een mes. Nu ben ik gewond. 
  • het bloed 
  • Voorbeeld: Ik heb me gesneden. Nu heb ik overal bloed!
  • zeer
  • Voorbeeld: Tom is van de fiets gevallen. Zijn knie doet zeer. 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

8.7
  • Luister nog een keer naar de tekst
  •  Maak opdr. 61
  • Bespreken
  • Lees de tekst 

Slide 14 - Tekstslide

8.7
  • Maak opdr. 63 en 64 zelfstandig
  • Bespreken
  • Samen luisteren opdr. 65
  • Bespreken

Slide 15 - Tekstslide

8.7
  • Maak in tweetallen opdr. 66, 67, 68 en 69
  • Bespreken 

Slide 16 - Tekstslide

8.7
  • Maak tweetallen
  • Praat samen: opdr. 70
  • Pak werkblad 8.7a . Maak samen het werkblad
  • Pak werkblad 8.7b. Maak samen het werkblad. 
  • Pak werkblad 8.7c. Maak het werkblad.

Slide 17 - Tekstslide

8.8
  • Op welke manier kun je informatie geven over iets of iemand?
  • Met een bijvoeglijk naamwoord.
  • Voorbeeld? 
  • aardig, leuk, stom, saai, blauw, groot 

Slide 18 - Tekstslide

8.8
  • Bij de-woorden (met een) zet je een -e achter het bijvoeglijk naamwoord. 
  • De aardige vrouw / Een aardige vrouw. 
  • Bij het-woorden zet je een -e achter het bijvoeglijk naamwoord.
  • Het mooie huis.
  • MAAR!
  • Bij het-woorden met een zet je GEEN -e achter het bijvoeglijk naamwoord.
  • Een mooi huis. 

Slide 19 - Tekstslide

8.8
  • Samen luisteren: opdr. 74 
  • Maak zelfstandig opdr. 75 + 76
  • Bespreken

Slide 20 - Tekstslide

8.8
  • Maak tweetallen
  • Pak werkblad 8.8 (plusopdracht)
  •  Bekijk de opdracht en stel elkaar vragen.
  • Klaar?
  • Wissel de rollen. 

Slide 21 - Tekstslide

Afsluiting

Slide 22 - Tekstslide