T02

T02
Wat komt er ook alweer op de toets?
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

T02
Wat komt er ook alweer op de toets?

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud
- Waar kan je deze informatie zelf vinden?
- Grammatica hoofdstuk 3
- Grammatica hoofdstuk 4
- Woordjes

Slide 2 - Tekstslide

Grammatica hoofdstuk 3
C: werkwoorden met stam op s-klank

E: het onbepaald lidwoord ein en het woord kein

Slide 3 - Tekstslide

C: werkwoorden met stam op s-klank
Normaal gesproken pas je bij een werkwoord de feesttenten regel toe (stam + uitgang).

Als een werkwoord op een s-klank (s, ss, z en ß) eindigt, is dat bij de du-vorm net iets anders. Kijk maar:

Slide 4 - Tekstslide

C: werkwoorden met stam op s-klank
reisen
ich                   reise                              Voltooid deelwoord: gereist
du                    reist
er/sie/es       reist
wir                   reisen
ihr                    reist
sie/Sie           reisen 

Slide 5 - Tekstslide

E: het onbepaald lidwoord ein en het woord kein
- ein/eine
der/die/das kenden we al. Nu kennen we ook ein/eine. Het betekent "een" en staat voor een zelfstandig naamwoord. ein staat voor een mannelijk of onzijdig zelfstandig naamwoord. eine staat voor een vrouwelijk zelfstandig naamwoord.

Bijvoorbeeld: ein Mann, ein Kind, eine Frau

Slide 6 - Tekstslide

E: het onbepaald lidwoord ein en het woord kein
- kein/keine
Ook kein/keine kunnen voor zelfstandig naamwoorden staan. Deze woorden zijn ontkennend. Ze betekenen "geen". kein staat voor een mannelijk of onzijdig zelfstandig naamwoord. keine staat voor een vrouwelijk of meervoud zelfstandig naamwoord.

Bijvoorbeeld: kein Mann, kein Kind, keine Frau, keine Stunden

Slide 7 - Tekstslide

Grammatica hoofdstuk 4
C: bezittelijke voornaamwoorden

E: werkwoorden met stam op -d of -t

Slide 8 - Tekstslide

C: bezittelijke voornaamwoorden

Met bezittelijke voornaamwoorden geef je aan dat iets van iemand is. Het is een klein woordje dat voor een zelfstandig naamwoord staat. In het Nederlands bijvoorbeeld: mijn ..., jouw .... In het Duits zijn ze als volgt:

mijn
jouw
zijn
haar
ons
jullie
hun
uw
mein-
dein-
sein-
ihr-
unser-
euer-
ihr-
Ihr-

Slide 9 - Tekstslide

C: bezittelijke voornaamwoorden

Let op: net als bij ein/eine en kein/keine krijgen de bezittelijk voornaamwoorden uitgangen. Bij vrouwelijk en meervoud komt er een -e achter.

Bijvoorbeeld: mein Mann, dein Kind, seine Frau, ihre Stunden

Slide 10 - Tekstslide

E: werkwoorden met stam op -d of -t

Normaal gesproken pas je bij een werkwoord de feesttenten regel toe (stam + uitgang).

 Als een werkwoord op een -t of -d eindigt, is dat bij de du, er/sie/es en ihr vormen anders. Kijk maar:

Slide 11 - Tekstslide

E: werkwoorden met stam op -d of -t
antworten
ich                 antworte                    Voltooid deelwoord: geantwortet
du                  antwortest                 
er/sie/es     antwortet                  Wat gebeurt er? Om het uit te 
wir                 antworten                 kunnen spreken, komt er een -e 
ihr                  antwortet                  voor de uitgang.
sie/Sie         antworten

Slide 12 - Tekstslide

Vragen?????????

Slide 13 - Tekstslide