Fictie hoofdstuk 4

In deze cursus alles over verhalen
Fictie en non-fictie
Geloofwaardigheid
Spanning in verhalen
Beoordelingswoorden
Soorten verhalen
Hoofdpersonen

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1,2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

In deze cursus alles over verhalen
Fictie en non-fictie
Geloofwaardigheid
Spanning in verhalen
Beoordelingswoorden
Soorten verhalen
Hoofdpersonen

Slide 1 - Tekstslide

Welk boek heb jij voor het laatst gelezen en waarom moeten je klasgenoten dit boek wel of niet gaan lezen?

Slide 2 - Open vraag

Fictie of non-fictie
Fictie betekent verzonnen. Een schrijver heeft een verhaal bedacht. De personen uit het verhaal bestaan niet echt en de gebeurtenissen in het verhaal zijn niet echt gebeurd.

Non-fictie betekent niet verzonnen. Een schrijver schrijft over personen die echt bestaan en gebeurtenissen die echt gebeurd zijn.

Slide 3 - Tekstslide

Welk boek is non-fictie?
A
Knolpower (Een boek van Enzo knol over zijn leven als vlogger.)
B
Spijt (Een boek van Carry Slee over een jongen die gepest wordt.)

Slide 4 - Quizvraag

Geloofwaardigheid
Sommige verhalen zijn verzonnen, maar wel geloofwaardig. Dat wat er in het verhaal gebeurt, zou in het echt ook kunnen gebeuren.
Bijvoorbeeld het boek Spijt van Carry Slee. In dit verhaal wordt een jongen gepest. Dit is een geloofwaardig verhaal. 

Andere verhalen zijn verzonnen, maar niet geloofwaardig. Dat wat er in het verhaal gebeurt, kan in het echt niet gebeuren.
Bijvoorbeeld een verhaal waarin dieren met elkaar praten. Dat is niet geloofwaardig.

Slide 5 - Tekstslide

Welke van de volgende boeken zijn geloofwaardig?
A
Razend (Carry Slee)
B
Donald Duck
C
Harry Potter (J.K. Rowling)
D
Hoe overleef ik de brugklas? (Francine Oomen)

Slide 6 - Quizvraag

Hoe maakt een schrijver een verhaal spannend?
  1. Geheim of raadsel
2. Spannende/griezelige omgeving, geluiden en personen.
3. Gevaarlijke situaties
4. Uitstellen van het onthullen van het geheim of raadsel.
5. Je krijgt een vermoeden over de afloop, maar klopt dit vermoeden ook?
6. Onverwachte gebeurtenis
7. Cliffhanger

Slide 7 - Tekstslide

Welke beoordelingswoorden ken jij?

Slide 8 - Woordweb

Beoordelingswoorden
Als je je mening moet geven over een verhaal, boek of film gebruik je beoordelingswoorden.
spannend - saai
leerzaam - niet leerzaam
grappig - droevig
zet me aan het denken - doet me niets 
kinderachtig - voor mijn leeftijd
moeilijk - makkelijk
vlot verteld - langdradig

Slide 9 - Tekstslide

Soorten verhalen
Er zijn allerlei soorten verhalen. Al deze verhalen kun je verdelen in twee categorieën:
  • realistische verhalen: wat in het verhaal gebeurt, kan in de werkelijkheid ook echt gebeuren. 
  • fantasieverhalen (niet-realistische verhalen): wat in het verhaal gebeurt, kan niet in de werkelijkheid niet gebeuren.
 

Slide 10 - Tekstslide

Verhaalsoorten/genre
Hiernaast zie je verschillende soorten verhalen.
Sommige boeken kunnen wel bij twee soorten horen.

Bijvoorbeeld de Donald Duck. Dit zou je een dierenverhaal, maar ook een humoristisch verhaal kunnen noemen.

Slide 11 - Tekstslide

Welke verhaalsoorten/genres zijn vaak fantasieverhalen?

Slide 12 - Open vraag

Verhalen over vroeger
Verhalen die over vroeger gaan, spelen zich vaak af in de prehistorie of in de middeleeuwen of in de Tweede Wereldoorlog. 
In deze verhalen doen de personen andere dingen dan de personen in onze tijd doen. Ze praten anders met elkaar en gebruiken ander spullen.

Slide 13 - Tekstslide

Lees onderstaand fragment
'Hij wil Maartje van alles vragen over de stad, maar dan dringt ineens tot hem door wat ze nog meer zei en hij vraagt: ‘Waarom woon je daar niet meer?’
Maartje legt de Jodenster op haar hand, strijkt die zorgvuldig glad en schuift de ster voorzichtig terug in de doos. ‘Ik moet hier blijven tot de oorlog voorbij is. Maar niemand mag weten dat ik Joods ben, anders word ik hier weggehaald door de moffen en naar Duitsland gebracht. En dan gaan oom Bart en tante Berb de gevangenis in.'

Slide 14 - Tekstslide

In welke tijd speelt dit fragment zich af en waaraan herken je dat?

Slide 15 - Open vraag

Hoofdpersonen
De hoofdpersoon is de belangrijkste persoon in een verhaal.
Van hem of haar kom je heel veel te weten:
  • wat voor karakter ze hebben: slim, jaloers, eigenwijs, enz;
  • hoe ze eruit zien: kleur haar, soort kleding, enz;
  • wat ze denken en voelen;
  • hoe ze met problemen omgaan.

Slide 16 - Tekstslide

Karakter van personen
Als je het karakter van personen in verhalen wilt omschrijven, kun je bijvoorbeeld de volgende woorden gebruiken:
geduldig - ongeduldig
aardig - gemeen
slim - dom
gelukkig - ongelukkig
doorzetter - iemand die snel de moed opgeeft
netjes - slordig
verlegen - brutaal

Slide 17 - Tekstslide

Uiterlijk van personen
Als je het uiterlijk van personen in verhalen wilt omschrijven, kun je denken aan:
  • kleur en lengte van het haar
  • soort kleding
  • huidskleur


Slide 18 - Tekstslide

Schrijf een naam van een hoofdpersoon uit een boek, film of tv-serie op en omschrijf kort zijn/haar karakter en uiterlijk.

Slide 19 - Open vraag

Huiswerk 
Kader: hoofdstuk 4 fictie opdrachten 1, 2 en 4

TL:  hoofdstuk 4 fictie opdrachten 1, 2 en 3

Let op: lees de gele kaders voordat je met de opdrachten gaat beginnen. 

Slide 20 - Tekstslide