De Brug, herhalen Lezen

1) Lekker lezen (je moet thuis ook lezen)

2) Starten met leesvaardigheid (De brug Lezen)

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

1) Lekker lezen (je moet thuis ook lezen)

2) Starten met leesvaardigheid (De brug Lezen)

Slide 1 - Tekstslide

leesvaardigheid: DOEL

  • Herhaling hoofdzaken, bijzaken en kernzinnen

  • Herhaling tekstverbanden


- Wat weten jullie nog van vorig jaar?


Slide 2 - Tekstslide

Onderwerp en deelonderwerp

Onderwerp van een tekst:

- een tekst gaat ergens over, dit is het onderwerp van een tekst

- het onderwerp is in één of een paar woorden te noemen


Deelonderwerpen:

- verschillende delen / aspecten die over het onderwerp gaan

Slide 3 - Tekstslide

HOOFDZAKEN

- alle belangrijke zaken die over een onderwerp worden gegeven

- hoofdzaken lees je vaak in de inleiding, in het slot en in de kernzin van elke alinea

- tussenkopjes en anders gedrukte woorden kunnen ook helpen om hoofdzaken te vinden

Slide 4 - Tekstslide

BIJZAKEN

- de minder belangrijke informatie over het onderwerp


- bijzaken kun je weglaten in een tekst, het belangrijkste blijft over


Slide 5 - Tekstslide


HOOFDZAKEN


- meestal aan het begin of het einde

- feiten, jaartallen of eigenschappen



                      

                        BIJZAKEN


  - extra uitleg en voorbeelden


 - maken de tekst leuker, 

    duidelijker en beter te begrijpen

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de hoofdzaak?
De burgemeester bezocht afgelopen zaterdag mevrouw de Jong voor haar honderdste verjaardag.
Mevrouw de Jong woont in een verzorgingshuis.
___________________
A
De burgemeester bezocht afgelopen zaterdag mevrouw de Jong voor haar honderdste verjaardag.
B
Mevrouw de Jong woont in een verzorgingshuis.

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de hoofdzaak?
Alle leerlingen van klas twee hebben voor de herfstvakantie de boswachter geholpen.
De leerlingen moesten op de fiets naar het bos.
In het bos werden ze in groepen ingedeeld.
________________
A
Alle leerlingen van klas twee hebben voor de herfstvakantie de boswachter geholpen.
B
De leerlingen moesten op de fiets naar het bos.
C
In het bos werden ze in groepen ingedeeld.

Slide 8 - Quizvraag

Teksten met meer alinea's


- elke alinea heeft een eigen 

   hoofdzaak, want de schrijver 

   wil in elke alinea iets vertellen


- de rest van de zinnen zijn 

   bijzaak

Slide 9 - Tekstslide

KERNZINNEN
- in een kernzin zet een schrijver vaak het belangrijkste van de alinea: de hoofdzaak

- andere zinnen bevatten bijzaken, minder belangrijke dingen

Slide 10 - Tekstslide

KERNZINNEN
- een kernzin is vaak de eerste of de laatste zin van de alinea

- soms is er geen duidelijke kernzin. Die moet dan zelf gemaakt worden door een zin te maken met het kernwoord.

Slide 11 - Tekstslide

Wat vertel je als je kort wilt vertellen waar een tekst over gaat?
A
Hoofdzaken
B
Bijzaken

Slide 12 - Quizvraag

Hoofdzaken van een tekst vind je
A
in de inleiding en de kernzin
B
alleen in kernzin
C
in de inleiding, het slot en de kernzin

Slide 13 - Quizvraag

Wat zijn hoofdzaken?
A
de hoofdgedachte en de kernzin samen
B
Wat in een tekst belangrijk is
C
de inleiding
D
de alinea's

Slide 14 - Quizvraag

Hoe? Wat?
Tekstverbanden en signaalwoorden  

In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea’s met elkaar samen. Die samenhang heet het tekstverband

Je kent al het chronologisch verband, het opsommend verband, het tegenstellend verband en het toelichtend verband.

Slide 15 - Tekstslide

Even herhalen..

Slide 16 - Tekstslide

Herhaling tekstverbanden
chronologisch:
opsommend:
tegenstellend:
toelichtend:

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Heb je goed opgelet? Even testen...

Slide 19 - Tekstslide

Wat zijn concluderende signaalwoorden?
A
dus, daarom, dat houdt in, dankzij, concluderend, al met al
B
dus, doordat, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al
C
dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al
D
dus, want, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al

Slide 20 - Quizvraag

Wat zijn redengevende signaalwoorden?
A
omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, dankzij
B
omdat, daarom, dus, en, de reden hiervoor is, dankzij
C
omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, kortom
D
omdat, bijvoorbeeld, dus, want, de reden hiervoor is, dankzij

Slide 21 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen bij een oorzakelijk verband?
A
doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, kortom, dankzij
B
doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, hiervoor, dankzij
C
doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, want, dankzij
D
doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij

Slide 22 - Quizvraag

Maak een korte zin met een concluderend tekstverband

Slide 23 - Open vraag

Maak een korte zin met een redengevend tekstverband

Slide 24 - Open vraag

Maak een korte zin met een oorzakelijk tekstverband

Slide 25 - Open vraag

Filmpje bekijken
https://youtu.be/vXUf2kLfWoI

Slide 26 - Tekstslide

Huiswerk 
De Brug, lezen: opdracht 1, blz. 243
Klaar?
1) Ga op zoek naar de betekenis van jouw voornaam, schrijf de betekenis op in je schrift
2) Ga op zoek naar de lijst met populaire voornamen van dit moment, welke namen vind je mooi en welke namen vind je minder mooi? Schrijf dit op in je schrift.
3) Ga lezen in je leesboek

Slide 27 - Tekstslide