In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Het betoog heeft als doel de lezer
A
te informeren over een stand van zaken
B
van het standpunt te overtuigen
C
over een kwestie te laten nadenken
Slide 3 - Quizvraag
Een tekst waarin de schrijver of spreker iets uitlegt, beschrijft, verklaart of meedeelt is een
A
betogende tekst
B
beschouwende tekst
C
uiteenzettende tekst
Slide 4 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen een tegenargument en een weerlegging?
A
Een tegenargument is het ontkrachten van een standpunt; een weerlegging is het ontkrachten van een argument.
B
Een tegenargument is het ontkrachten van een argument; een weerlegging is het ontkrachten van een standpunt.
Slide 5 - Quizvraag
Een tekst waarin de schrijver of spreker interpretaties, verklaringen en opinies ter overweging aanbiedt is een
A
betogende tekst
B
beschouwende tekst
C
uiteenzettende tekst
Slide 6 - Quizvraag
De beschouwing heeft als doel de lezer
A
te informeren over een stand van zaken
B
van het standpunt te overtuigen
C
over een kwestie te laten nadenken
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de bedoeling van een tegenargument?
A
Een tegenargument dient om een standpunt minder aanvaardbaar te maken.
B
Een tegenargument dient om het standpunt aanvaardbaar te maken.
C
De bedoeling van een tegenargument is de twijfelaars of tegenstanders te overtuigen van het standpunt
Slide 8 - Quizvraag
Argumentatie-structuur
Een weergave van de wijze waarop in een tekst of tekstdeel argumenten met elkaar en met het standpunt samenhangen.
Slide 9 - Tekstslide
4 basisstructuren
Enkelvoudige argumentatie
Nevenschikkende argumentatie (onafhankelijk)
Nevenschikkende argumentatie (afhankelijk)
Onderschikkende argumentatie
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.
HET WAS EEN LEUKE LES
⇑
DE DOCENT WAS IN EEN GOEDE BUI
Slide 12 - Tekstslide
Bij nevenschikkende argumentatie gebruik je meer dan één argument. Bij onafhankelijkeargumenten staat ieder argument los van het andere Deze vorm van argumentatie is de sterkste argumentatiestructuur.
Slide 13 - Tekstslide
Bij nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumentatie, kan het ene argument niet zonder het andere argument: ze zijn van elkaar afhankelijk
Ik ga niet studeren in Leiden.
Mijn broer woont daar en ik wil niet in dezelfde stad wonen als mijn broer.
Slide 14 - Tekstslide
combinatie
Je kunt natuurlijk ook een combinatie hebben van nevenschikkende argumentatie (meerdere argumenten), die ondersteund worden (met onderschikkende/ subargumenten).
Slide 15 - Tekstslide
Welke combinatie is dit?
Slide 16 - Tekstslide
Een onderschikkende argumentatie bestaat altijd maar uit één argument bij het standpunt.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 17 - Quizvraag
HP is een goede school. De leerlingen kunnen zich er goed ontwikkelen.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende onafhankelijke argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende afhankelijke argumentatie
Slide 18 - Quizvraag
Hij is geschikt voor deze baan als operateur, want hij heeft al 5 jaar werkervaring. Hij werkte hiervoor immers in dezelfde functie bij een Cinema Opera.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende onafhankelijke argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende afhankelijke argumentatie
Slide 19 - Quizvraag
HP is een goede school. De school ligt in een groene omgeving en de leerlingen kunnen zich er goed ontwikkelen.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende onafhankelijke argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende afhankelijke argumentatie
Slide 20 - Quizvraag
HP is een goede school. In de bovenbouw hangt een goede sfeer en in de onderbouw voelt iedereen zich veilig.