*Grammatica Woordsoorten paragraaf 6, vwo 1

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Woordsoorten par 6

- aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw)

- vragend voornaamwoord (vr.vnw)

- onbepaald voornaamwoord (onbep.vnw)

Verdeel onderstaande woorden in drie groepen. Welke woorden horen bij elkaar?

deze - wie - dit - welk - iets - iemand - wat - dat - alles

Filmpje

Filmpje Nieuw Nederlands 

Aanwijzend voornaamwoord

Een aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) wijst iets aan. Voorbeeld:

– Die rode mountainbike zou ik eerder kopen dan zo’n groene.

Aanwijzende voornaamwoorden: 

deze, die, dit, dat, zulk(e), zo’n, dergelijk(e), zelf, dezelfde, hetzelfde

Vragend voornaamwoord

Een vragend voornaamwoord (vr.vnw) staat meestal aan het begin van een vraag of aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag:

– Naar welke film ben je gisteren geweest?

– Monica vroeg met wie ik gisteren naar de film ben geweest.

Vragende voornaamwoorden: 

wie, wat, welk(e), wat voor (een)

Onbepaald voornaamwoord

Een onbepaald voornaamwoord (onbep.vnw) duidt een persoon of een zaak aan, maar zegt niet precies wie of wat bedoeld wordt. Voorbeeld:

– Er was vanmiddag iemand aan de telefoon die jou iets wilde vragen.

Onbepaalde voornaamwoorden:

 iemand, niemand, iedereen, men, menigeen, het, (zo)iets, niets, alles, elk(e), ieder(e), menig(e), wat, ene, (een) zekere, een of ander(e)

3 Lastige gevallen bij een onbepaald voornaamwoord

•  Het woord je is onbepaald voornaamwoord als het men betekent:
  

 – Zulke goedkope schaatsen kun je (kan men) maar beter niet kopen.

• Het woordje wat is onbepaald voornaamwoord als het iets betekent:

 – Heb je nog wat (iets) gekocht bij de Primark?

• Het woordje het is een onbepaald voornaamwoord als het niet naar iets verwijst, maar tijd, weersomstandigheden of sfeer aangeeft:
  

 – Het is vier uur en buiten is het guur, maar binnen is het heel gezellig. 

Heeft niemand iets van haar gehoord?

niemand =

1. aanwijzend voornaamwoord
2. betrekkelijk voornaamwoord
3. onbepaald voornaamwoord
4. vragend voornaamwoord

Welke opdracht moeten jullie doen?

welke = ..

1. aanwijzend voornaamwoord
2. persoonlijk voornaamwoord
3. onbepaald voornaamwoord
4. vragend voornaamwoord

Hij bracht ons naar dat feest

dat = ..

1. aanwijzend voornaamwoord
2. persoonlijk voornaamwoord
3. onbepaald voornaamwoord
4. vragend voornaamwoord

Wil jij wat drinken?

wat =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. vragend voornaamwoord
3. onbepaald voornaamwoord
4. betrekkelijk voornaamwoord

Opdracht 

Nieuw Nederlands online

Cursus 5 grammatica, paragraaf 6: maak opdracht 1, 2, 3, 5 en 7B