Woordsoorten H4 Aanw. en vr.vnw les 2

Lesplanning
* 10 min. lezen in je leesboek 
* nakijken huiswerk (opdr. 1, 2 en 4)
* oefening woordsoorten aanwijzend en vragend vnw
* theorie behandelen H4 woordsoorten
timer
10:00
Schrift open op tafel! Ik kom langs om het huiswerk te bekijken.
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lesplanning
* 10 min. lezen in je leesboek 
* nakijken huiswerk (opdr. 1, 2 en 4)
* oefening woordsoorten aanwijzend en vragend vnw
* theorie behandelen H4 woordsoorten
timer
10:00
Schrift open op tafel! Ik kom langs om het huiswerk te bekijken.

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel

Ik kan / weet:
  • aanwijzende en vragende voornaamwoorden herkennen en gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.
Vul het correcte vnw in.
Er kwam ..... Jansen aan de deur.

1. die                             
2. deze                           
3. ene
4. welke

Slide 3 - Tekstslide

Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.
Benoem het vnw.

Wat vind jij eigenlijk van de opmerking van Jan?

1. bezittelijk vnw
2. aanwijzend vnw
3. vragend vnw
4. persoonlijk vnw

Slide 4 - Tekstslide

Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.
Welke uitspraak over het vragend voornaamwoord is juist?
1. De woorden ‘wie’ en ‘wat’ zijn altijd vragende voornaamwoorden.
2. Er zijn vier vragende voornaamwoorden.
3. Het vragend voornaamwoord staat altijd aan het begin van de zin.
4. Woorden als ‘waar’, ‘wanneer’ en ‘hoe’ zijn vragende voornaamwoorden.

Slide 5 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
H4 woordsoorten
m. opdr. 1, 2 en 4

Slide 6 - Tekstslide


1. Je leest nog eens de theorie van H4 woordsoorten en je maakt dan in stilte de uitgedeelde lesopdrachten.

Vragen? Kijk je eerst bij de theorie. Als je er dan nog niet uitkomt, laat je de vraag open tot de algemene uitleg is afgerond. 

Als je klaar bent, controleer je je eigen werk middels de antwoorden die vooraan liggen.



2. Je doet mee met de uitleg van de theorie en het gezamenlijk bespreken van de lesopdrachten.








Keuzemoment

Slide 7 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord (vr.vnw)
Meest voorkomende:
  • wie, wat, welk(e), wat voor (een)

Slide 8 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw)


  • wijst iets aan -> Die mountainbike
  • kan voor een zn staan -> Dat meisje
  • kan alleen staan -> Deze vulpen is mooier dan die.

Let op! Geen aanw.vnw -> woorden die plaats of richting aangeven (daar, daarheen, daarover, daarlangs.)

Slide 9 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw)
Meest voorkomende:
  • deze, die, dat, dit

Ook nog:
  • zulk(e), zo'n, dergelijk(e), zelf, dezelfde, hetzelfde

Slide 10 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord (vr.vnw)
  • Meestal aan begin van een vraag.
-> Naar welke film ben je geweest?
  • Of aan begin van een zin die gemaakt is van een vraag.
-> Monica vroeg met wie ik gisteren naar de film ben geweest.

Let op! Geen vr.vnw -> waar, wanneer, hoe.

Slide 11 - Tekstslide

Bij het huiswerk had ik ... fouten.
A
0 - 5
B
6 - 10
C
11- 15
D
16-20

Slide 12 - Quizvraag

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 13 - Open vraag

Ik kan de woordsoorten aanwijzend voornaamwoord en vragend voornaamwoord herkennen en benoemen.
0 = echt (nog) niet / 10 = absoluut wel
010

Slide 14 - Poll

Hoe vind je zelf dat je gewerkt hebt?
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Poll