Week 7 - Levensmiddelenchemie - deel 2 oefentoets

Levensmiddelenchemie - week 7 - oefentoets
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
ChemieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Levensmiddelenchemie - week 7 - oefentoets

Slide 1 - Tekstslide

VETTEN

Slide 2 - Tekstslide

Welke andere namen kennen we voor vetten?
A
(Poly)sachariden en lipiden
B
Lipiden en triglyceriden
C
Triglyceriden en (poly)peptiden
D
(Poly)peptiden en (poly)sachariden

Slide 3 - Quizvraag

Een triglyceride bestaat uit twee vetzuren en een glycerol molecuul
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een gemengd triglyceride en een enkelvoudig triglyceride?

Slide 5 - Open vraag

Noem twee overeenkomsten tussen een enkelvoudig triglyceride en een gemengd triglyceride

Slide 6 - Open vraag

Een andere naam voor glycerol is:
A
Glyceride
B
Propaantriol
C
Propanol
D
1,2,3-propaantriol

Slide 7 - Quizvraag

Essentiële vetzuren zijn vetzuren die je lichaam niet zelf kan aanmaken, je moet ze binnen krijgen via voeding
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Opdracht: Combineer de juiste eigenschappen met de juiste vetten
Alleen enkele bindingen
Dubbele bindingen in het koolstofskelet
Vaak plantaardig
Vaak dierlijk
Verlagen LDL-cholesterol
Verhogen LDL-cholesterol
Onverzadigde
vetten
Verzadigde vetten

Slide 9 - Sleepvraag

Wat verstaat men onder vetbederf?

Slide 10 - Open vraag

Onder welke omstandigheden vindt vetbederf plaats?

Slide 11 - Open vraag

Bij meervoudig onverzadigde vetten vindt sneller vetbederf plaats dan bij enkelvoudig onverzadigde vetten
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord
A
Lipofiel betekent vetminnend. Hydrofiel betekent waterafstotend
B
Lipofiel betekent vetafstotend. Hydrofoob betekent waterafstotend.
C
Lipofiel betekent vetminnend. Hydrofiel betekent waterminnend.
D
Lipofiel betekent vetafstotend. Hydrofoob betekent waterafstotend.

Slide 13 - Quizvraag

Leg uit wat er in de afbeelding
wordt weergegeven.

Slide 14 - Open vraag

Opdracht
Let op: deze opdracht is alleen voor niveau 4.
Teken op papier de vorming van het volgende triglyceride:
  • Glycerol
  • Pentaanzuur
  • Hexaanzuur
  • Ethaanzuur
Wil je weten of je het goed hebt? Maak een foto en vraag de docent!

Slide 15 - Tekstslide

EIWITTEN

Slide 16 - Tekstslide

Welke andere namen kennen we voor eiwitten?
A
(Poly)sachariden en proteïnen
B
(Poly)peptiden en triglyceriden
C
Proteïnen en (poly)peptiden
D
(Poly)peptiden en (poly)sachariden

Slide 17 - Quizvraag

Noem vijf specifieke functies die eiwitten in het lichaam kunnen hebben

Slide 18 - Open vraag

De bouwstenen waaruit een eiwit bestaat noem je:
A
Aminozuren
B
Polypeptiden
C
Sachariden
D
Proteïnen

Slide 19 - Quizvraag

Aminozuren hebben een zuur/basisch karakter. Wat wordt hiermee bedoeld?

Slide 20 - Open vraag

Op het I.E.P. is een aminozuur ................. (kies het juiste antwoord) geladen
A
Positief
B
Negatief
C
Neutraal

Slide 21 - Quizvraag

Op welke drie manieren kun je aminozuren indelen?

Slide 22 - Open vraag

Met een condensatiereactie maak je uit een dipeptide twee aminozuren
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Met een hydrolysatiereactie maak je uit een dipeptide twee aminozuren
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quizvraag

De condensatiereactie van aminozuren is in de afbeelding correct weergegeven
A
Juist
B
Niet juist

Slide 25 - Quizvraag

Geef drie voorbeelden van verwerking van voeding waarbij eiwitten kunnen gaan denatureren

Slide 26 - Open vraag

Wat wordt er bedoeld met de primaire structuur van eiwitten?
A
De ruimtelijke vorm die de alfa-helix en beta-sheet kunnen aannemen
B
De hoeveelheid aminozuren en de volgorde van de aminozuren in een eiwit
C
De ruimtelijke vorm die de keten met aminozuren kan aannemen. Een alfa-helix of een beta-sheet

Slide 27 - Quizvraag

Wat wordt er bedoeld met de secundaire structuur van eiwitten?
A
De ruimtelijke vorm die de alfa-helix en beta-sheet kunnen aannemen
B
De hoeveelheid aminozuren en de volgorde van de aminozuren in een eiwit
C
De ruimtelijke vorm die de keten met aminozuren kan aannemen. Een alfa-helix of een beta-sheet

Slide 28 - Quizvraag

Wat wordt er bedoeld met de tertiaire structuur van eiwitten?
A
De ruimtelijke vorm die de alfa-helix en beta-sheet kunnen aannemen
B
De hoeveelheid aminozuren en de volgorde van de aminozuren in een eiwit
C
De ruimtelijke vorm die de keten met aminozuren kan aannemen. Een alfa-helix of een beta-sheet

Slide 29 - Quizvraag

Opdracht
  1. Neem de afbeelding over op papier en geef de peptide binding een kleur
  2. Teken op papier de hydrolyse reactie van het afgebeelde dipeptide
Let op: opdracht 2 is alleen voor niveau 4.





Wil je weten of je het goed hebt? Maak een foto en vraag de docent!

Slide 30 - Tekstslide

KOOLHYDRATEN

Slide 31 - Tekstslide

Welke andere namen kennen we voor koolhydraten?
A
(Poly)sachariden en suikers
B
(Poly)peptiden en suikers
C
Glyceriden en suikers
D
(Poly)peptiden en (poly)sachariden

Slide 32 - Quizvraag

Noem vijf specifieke functies die koolhydraten in voeding kunnen hebben

Slide 33 - Open vraag

Suikers hebben de volgende functies in ons lichaam:
A
Beschermende stof, brandstof en reservestof
B
Brandstof en reservestof
C
Brandstof en bouwstof

Slide 34 - Quizvraag

Leg uit wat wordt bedoeld met de relatieve zoetkracht van suikers, koolhydraten en zoete stoffen

Slide 35 - Open vraag

Met een hydrolyse reactie maak je uit een disacharide twee monosachariden
A
Juist
B
Onjuist

Slide 36 - Quizvraag

Met een condensatiereactie maak je uit een disacharide twee monosachariden
A
Juist
B
Onjuist

Slide 37 - Quizvraag

Zetmeel bestaat uit de volgende polysachariden:
A
Glucose en cellulose
B
Amylose en amylopectine
C
Amylose en cellulose
D
Glucose en amylopectine

Slide 38 - Quizvraag

Natief zetmeel is zetmeel dat voorkomt in de natuur als reservevoedsel voor planten
A
Juist
B
Onjuist

Slide 39 - Quizvraag

Gemodificeerd zetmeel is zetmeel dat door de mens is aangepast met een bepaald doel
A
Juist
B
Onjuist

Slide 40 - Quizvraag

De volgende reactie verloopt via twee stappen:
1. Water wordt onttrokken uit suikers
2. Een reducerend suiker reageert onder invloed van hitte en er ontstaan bruine pigmenten en aroma's.
Hoe noem je deze reactie?
A
Enzymatische bruinkleuring
B
Maillard reactie
C
Karamellisatie reactie

Slide 41 - Quizvraag

De volgende reactie verloopt op de volgende manier:
Polyphenoloxidase reageert onder invloed van zuurstof. Er ontstaan bruine pigmenten.

Hoe noem je deze reactie?
A
Enzymatische bruinkleuring
B
Maillard reactie
C
Karamellisatie reactie

Slide 42 - Quizvraag

De volgende reactie verloopt op de volgende manier:
Onder invloed van hitte reageren reducerende suikers en aminozuren met elkaar. Er ontstaan hierbij bruine pigmenten en aroma's.
Hoe noem je deze reactie?
A
Enzymatische bruinkleuring
B
Maillard reactie
C
Karamellisatie reactie

Slide 43 - Quizvraag

Opdracht
Let op: Deze opdracht is alleen voor niveau 4.
  1. Teken op papier de condensatie reactie van de twee afgebeelde sachariden





Wil je weten of je het goed hebt? Maak een foto en vraag de docent!

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide