Nederlands tegenwoordige tijd

De tegenwoordige tijd
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

De tegenwoordige tijd

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Lesdoel
Na deze les weten jullie hoe je een werkwoord in de tegenwoordige tijd vervoegt. 

Slide 3 - Tekstslide

Lesplan
  • Theorie
  • Samen oefenen
  • Zelf aan de slag

Slide 4 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
Wat heb je nodig?

Slide 5 - Tekstslide

Wat heb je nodig om de juiste vervoeging te bepalen van het werkwoord in de tegenwoordige tijd?
A
De persoonsvorm
B
Het onderwerp
C
Het lijdend voorwerp
D
Het werkwoordelijk gezegde

Slide 6 - Quizvraag

Onderwerp van de zin bepalen
- Persoonsvorm
- vraag: wie of wat + persoonsvorm
- antwoord op de vraag is het onderwerp.

Slide 7 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
Drie vormen
- stam
- stam + t
- stam + en 

Slide 8 - Tekstslide

Vervoeg het werkwoord 'worden'.

Slide 9 - Open vraag

Vervoeg het werkwoord 'graven'

Slide 10 - Open vraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in tegenwoordige tijd?
Hij (dansen) de tango.

Slide 11 - Open vraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

(drinken) jij graag thee?
A
drink
B
drinkt

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

'-DE' of '-TE' 
Ik- vorm + DE of TE

Bijvoorbeeld:
Ik SPEELDE
Ik PLAKTE
Ik GROEIDE

Slide 15 - Tekstslide

DD en TT
Staat er een D of een T, dan komen er 2
Ik smeed
Ik antwoord

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Ik land.....

Slide 20 - Open vraag

Nu jij:
Ik maak......

Slide 21 - Open vraag

Aan de slag
Via Starttaal Online --> 2F --> Werkwoordspelling --> Tegenwoordige tijd+ Verleden tijd

Slide 22 - Tekstslide