H3 Week 2 - Grammatica H3

Samengestelde zin
1 / 33
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Samengestelde zin

Slide 1 - Woordweb

Vorige les
Fictie hoofdstuk 3
- Personages
- Recensies
Grammatica hoofdstuk 3
- Nevenschikkende en onderschikkende zinnen.

Vragen?

Slide 2 - Tekstslide

Doelen
1. Ik weet weer wat een bijvoeglijke bijzin is. 
2. Ik weet het verschil tussen de bedrijvende en de lijdende vorm. 

Slide 3 - Tekstslide

Bijvoeglijke bijzin

Slide 4 - Woordweb

Bijvoeglijke bijzin
1. Een bijzin.
2. Betrekkelijk voornaamwoord. (die, dat, wat, waar, welke)
3. Slaat terug op een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord. 

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld
De jongens, die ouder dan twaalf waren, mochten naar het veldje. 

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de bijvoeglijke bijzin?
Het kind, dat daar kruipt, is mijn neefje.

Slide 7 - Open vraag

Over welk woord geeft de bijzin extra informatie?
Het kind, dat daar kruipt, is mijn neefje.

Slide 8 - Open vraag

Bedrijvende en lijdende vorm
1. Mijn huisgenoot maakt de keuken schoon.
2. De keuken wordt schoongemaakt door mijn huisgenoot. 

Slide 9 - Tekstslide

De man koopt een laptop.
A
Bedrijvende vorm
B
Lijdende vorm

Slide 10 - Quizvraag

Zet de zin in de lijdende vorm.
De man koopt de laptop.

Slide 11 - Open vraag

Drie veranderingen
1. Het lijdend voorwerp wordt het onderwerp. 
2. Het onderwerp wordt een bijwoordelijke bepaling die begint met door. 
3. In het gezegde komt een vorm van het hulpwerkwoord worden te staan. 

Slide 12 - Tekstslide

Zet de zin in de bedrijvende vorm.
De zak chips wordt gegeten door Kees.

Slide 13 - Open vraag

Zet de zin in de bedrijvende vorm.
Het boek is door de jongen gelezen.

Slide 14 - Open vraag

Doelen
1. Ik weet weer wat een bijvoeglijke bijzin is. 
2. Ik weet het verschil tussen de bedrijvende en de lijdende vorm. 

Slide 15 - Tekstslide

Huiswerk 
Maken 
Grammatica H3:
3 t/m 6

Vacature JINC

Slide 16 - Tekstslide

Bedrijvende vorm

Slide 17 - Woordweb

Schrijf een zin op met een bijvoeglijke bijzin.

Slide 18 - Open vraag

Vorige les
Grammatica H3 
- Nevenschikkende en onderschikkende zinnen
- Bijvoeglijke bijzin
- Bedrijvende en lijdende vorm

Vragen?

Slide 19 - Tekstslide

Doelen
1. Ik heb geoefend met de stof van grammatica H3. 
2. Ik heb de woordsoorten geoefend. 
3. Ik heb geen vragen meer over boekopdracht 2. 

Slide 20 - Tekstslide

Woordsoorten

Slide 21 - Woordweb

Woordsoorten
Werkwoorden
Zelfstandig naamwoorden
Bijvoeglijk naamwoorden
Voornaamwoorden
Bijwoorden
Lidwoorden
Telwoorden
Voegwoorden
Voorzetsels

Tussenwerpsels

Slide 22 - Tekstslide

Voornaamwoorden
Vragend voornaamwoord (wie, wat welk, wat voor)
Aanwijzend voornaamwoord (deze, dit, dat, die)
Betrekkelijk voornaamwoord (die, dat, wat, wie)
Onbepaald voornaamwoord (iets, niet, niemand, iemand etc.)

Slide 23 - Tekstslide

Wie zou dat gedaan hebben?

zou
A
hww
B
pers. vnw.
C
bez. vnw.
D
kww

Slide 24 - Quizvraag

De trein van zes uur is de eerste die hier vertrekt.
De
A
lw
B
vz
C
bnw
D
bw

Slide 25 - Quizvraag

De trein van zes uur is de eerste die hier vertrekt.
hier
A
lw
B
vz
C
bnw
D
bw

Slide 26 - Quizvraag

Deze jongen zal het moeilijke klusje wel even opknappen.
moeilijke
A
znw
B
bnw
C
aanw. vnw.
D
pers. vnw.

Slide 27 - Quizvraag

Deze jongen zal het moeilijke klusje wel even opknappen.
Deze
A
znw
B
bnw
C
aanw. vnw.
D
pers. vnw.

Slide 28 - Quizvraag

Het boek past niet meer in de kast.

in
A
bep. rangtelw
B
nevensch. vw
C
znw
D
vz

Slide 29 - Quizvraag

Chun bakt een taart en Daniel maakt een cake.
en
A
ondersch. vw
B
nevensch. vw
C
bw
D
bez. vnw

Slide 30 - Quizvraag

Ellen zorgt voor de hapjes, zodat Mieke dat niet meer hoeft te doen.
zodat
A
ondersch. vw
B
nevensch. vw
C
bw
D
bez. vnw

Slide 31 - Quizvraag

Doelen
1. Ik heb geoefend met de stof van grammatica H3. 
2. Ik heb de woordsoorten geoefend. 
3. Ik heb geen vragen meer over boekopdracht 2. 

Slide 32 - Tekstslide

Huiswerk 
Maken 
Grammatica (H3):
Opdracht 8 + 9
Spelling (H3):
Opdracht 1


Slide 33 - Tekstslide