quiz over hoofdstuk 4

Quiz over hoofdstuk 4

LEZEN,
WOORDEN,
GRAMMATICA & SPELLING
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Quiz over hoofdstuk 4

LEZEN,
WOORDEN,
GRAMMATICA & SPELLING

Slide 1 - Tekstslide

Hoe noem je zo'n diagram?
A
lijndiagram
B
staafdiagram
C
cirkeldiagram

Slide 2 - Quizvraag

Welk tekstverband hoort bij het signaalwoord MAAR?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
conclusie

Slide 3 - Quizvraag

Welk teksverband hoort bij de signaalwoorden OOK en BOVENDIEN?
A
tegenstelling
B
opsomming
C
voorbeeld

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het DOEL van een grafiek over de gemiddelde temperatuur in Friesland?
A
overtuigen
B
amuseren
C
informeren
D
activeren

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent passeren?
A
overgaan
B
tegengaan
C
voorbijgaan

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent virtueel?
A
niet echt
B
wel echt
C
soms niet echt/ wel echt

Slide 7 - Quizvraag

Wat betekent: Het verschil is gering?
A
groot
B
klein
C
middelmatig

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent hoge ogen gooien?
A
goed kijken
B
groten ogen opzetten
C
veel kans maken

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent strategie?
A
plan om je doel te bereiken
B
aanval
C
verdediging
D
verlies

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een SYNONIEM ?
A
een ander woord voor...
B
hetzelfde woord voor...
C
iemand zonder naam

Slide 11 - Quizvraag

(braaf) De .... hond.
A
brafe
B
brave
C
braafe
D
braave

Slide 12 - Quizvraag

(hulpeloos) Het ... kind.
A
hulpeloose
B
hulpelooze
C
hulpelose
D
hulpeloze

Slide 13 - Quizvraag

De paarse trui is gewassen.
WAT IS EEN BIJVOEGLIJK NAAMWOORD?
A
De
B
paarse
C
trui
D
gewassen

Slide 14 - Quizvraag

(katoen) De ... trui
A
katoenen
B
katoene

Slide 15 - Quizvraag

(zilver) De ... ketting.
A
zilveren
B
zilvere

Slide 16 - Quizvraag

(plastic) De ... tas.
A
plastice
B
plasticen
C
plastic

Slide 17 - Quizvraag

(verven) De ... muur.
A
geverfte
B
geverfde
C
geverftte
D
geverfdde

Slide 18 - Quizvraag

(worden) Hij ... later eigen baas.
A
word
B
wort
C
wordt

Slide 19 - Quizvraag

(vinden) Ik ... hem aardig.
A
vint
B
vind
C
vindt

Slide 20 - Quizvraag

(inladen) ... jij de auto in?
A
Laat
B
Laad
C
Laadt

Slide 21 - Quizvraag

(beleven) Ik heb een mooie dag ... .
A
beleeft
B
beleefd

Slide 22 - Quizvraag

(aanleggen) Ik heb de boot ...
A
aangelegd
B
aangelegt

Slide 23 - Quizvraag

(raden) Gisteren ... wij het antwoord.
A
raden
B
raaden
C
raadden

Slide 24 - Quizvraag

(downloaden) Hij ... een film.
A
downloadde
B
downloade

Slide 25 - Quizvraag

Ik zie ...
A
jou
B
jouw

Slide 26 - Quizvraag

Wilt ... nog wat drinken?
A
u
B
uw

Slide 27 - Quizvraag

Is dat ... huis?
A
jou
B
jouw

Slide 28 - Quizvraag

... jas ligt nog in de kamer.
A
U
B
Uw

Slide 29 - Quizvraag

Hij is groter ... ik.
A
als
B
dan

Slide 30 - Quizvraag

Ik ben langer ... jij.
A
dan
B
als

Slide 31 - Quizvraag

Jij rent net zo snel ... ik.
A
als
B
dan

Slide 32 - Quizvraag

Prijsuitreiking
WIE NOG EXTRA
UITLEG WIL,
KAN BLIJVEN 

Slide 33 - Tekstslide