3.9 De grote periode 3 eindquiz

P3 Lezen en luisteren
De grote
periode 3-eind- quiz
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

P3 Lezen en luisteren
De grote
periode 3-eind- quiz

Slide 1 - Tekstslide

Hoe we te werk gaan:
Maak groepjes van 2 a 3 personen

Slide 2 - Tekstslide

Hoe we te werk gaan
elk groepje bedenkt een naam

Slide 3 - Tekstslide

Hoe we te werk gaan
het winnende groepje verdient eeuwige roem!

Slide 4 - Tekstslide

Er zijn verschillende tekstsoorten.
Welke 5 weet je nog?

Slide 5 - Open vraag

Tekstsoorten
  • Informerende tekst (uiteenzetting)
  • Activerende tekst 
  • Betogende tekst
  • Instruerende tekst
  • Amuserende tekst

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het doel van een nieuwsbericht?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Instrueren
D
Activeren

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het doel van een recensie?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Instrueren
D
Activeren

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het doel van een verkiezingsposter?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Instrueren
D
Activeren

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het doel van een recept?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Instrueren
D
Activeren

Slide 10 - Quizvraag

Leesstrategieën
  • Verkennend lezen - Je wilt een indruk krijgen van de tekst, wat voor tekstsoort het is. Je bekijkt titel, tussenkopjes en afbeeldingen.
  • Globaal lezen - Je wilt de hoofdlijnen weten. Je leest inleiding, slot en kernzinnen.
  • Intensief lezen - Je wilt de tekst begrijpen. Je leest de tekst helemaal.

  • Gericht / zoekend lezen - Je wilt antwoord op een vraag en zoekt naar een bepaald woord.

Slide 11 - Tekstslide

Ja of nee. 
1e indruk
antwoorden 
A tot Z
?

Slide 12 - Tekstslide

Je zoekt een nieuwe telefoon. Je kijkt in het reclameblaadje van de Mediamarkt.
Welke leesstrategie gebruik je?
A
Oriënterend
B
Globaal
C
Intensief
D
Gericht/zoekend

Slide 13 - Quizvraag

Welke leesstrategie gebruik je?

Je gebruikt een handleiding om een Ikea-kast in elkaar te zetten.
A
Oriënterend
B
Globaal
C
Intensief
D
Gericht/zoekend

Slide 14 - Quizvraag

Welke leesstrategie gebruik je?

Je leest een tekst die je echt wil begrijpen.
A
Oriënterend
B
Globaal
C
Intensief
D
Gericht/zoekend

Slide 15 - Quizvraag

Welke leesstrategie gebruik je?

Je ziet een artikel en wilt weten met wat voor soort tekst je te maken hebt en of je het wil gebruiken
A
Oriënterend
B
Globaal
C
Intensief
D
Gericht/zoekend

Slide 16 - Quizvraag

Welke leesstrategie gebruik je?

Je krijgt een opdracht op papier. Je wilt weten waar de opdracht op hoofdlijnen over gaat.
A
Oriënterend
B
Globaal
C
Intensief
D
Gericht/zoekend

Slide 17 - Quizvraag

Je ziet een video op YouTube en vraagt je af 'Waar gaat deze video over?'
Wat wil je dan weten?
A
Het onderwerp
B
De hoofdgedachte

Slide 18 - Quizvraag

Welk antwoord is waar?
De 'hoofdgedachte' van een tekst geeft weer...
A
In welk hoofstuk het te vinden is.
B
Het belangrijkste dat de schrijver wil zeggen over het onderwerp
C
Waar de tekst over gaat
D
De belangrijkste gedachte van de lezer

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Video

Wat was het onderwerp van dit filmpje? (1 woord)

Slide 21 - Open vraag

Wat was de hoofdgedachte van het filmpje? (1 zin)

Slide 22 - Open vraag

Hoofdgedachte: Hoe werk je veilig in het technieklokaal?

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Uit welke 3 onderdelen bestaat een goede tekst?

Slide 25 - Open vraag

De inleiding is bedoeld om het onderwerp aan te kondigen en de aandacht te trekken
A
Waar
B
Onwaar

Slide 26 - Quizvraag

In de kern staan alleen hoofdzaken
A
Waar
B
Onwaar

Slide 27 - Quizvraag

Een samenvatting van het artikel staat in de inleiding
A
Waar
B
Onwaar

Slide 28 - Quizvraag

In het slot staat vaak een conclusie
A
Waar
B
Onwaar

Slide 29 - Quizvraag

Tekstverband
Signaalwoorden
Voorbeelden
Tijd
Daarna, later, sinds, tijdens, vervolgens, eerst, terwijl, etc.
Hij ving de bal, terwijl hij viel.
Opsomming
Bovendien, daarnaast, en, ook, ten eerste..., tevens, etc.
We gaan timmeren vandaag. Ook gaan we zagen.
Argumentatie
Daarom, omdat, want, namelijk, aangezien,etc.
Ik ben ziek, want ik heb koorts.
Voorbeeld / Toelichting
Bijvoorbeeld, zo, zoals, onder andere, etc.
Ik hou van Italiaans eten, zoals pizza en pasta.

Slide 30 - Tekstslide

Noem het tekstverband.

Nog voordat Jaap was uitgesproken gooide Sofie hem een glas water in het gezicht.
A
Tijd
B
Opsomming
C
Argumentatie
D
Voorbeeld/toelichting

Slide 31 - Quizvraag

Noem het tekstverband.

Natalie gaat lopend naar school, want haar band is lek.
A
Tijd
B
Opsomming
C
Argumentatie
D
Voorbeeld/toelichting

Slide 32 - Quizvraag

Noem het tekstverband.

Op het rooster staan vandaag vaktheorie en rekenen. Verder hebben we Nederlands en LB.
A
Tijd
B
Opsomming
C
Argumentatie
D
Voorbeeld/toelichting

Slide 33 - Quizvraag

Noem het tekstverband.

Ik hou van FPS-games, zoals Call of Duty.
A
Tijd
B
Opsomming
C
Argumentatie
D
Voorbeeld/toelichting

Slide 34 - Quizvraag

Je hebt een gesprek gehad met je baas en zet de belangrijkste punten in een verslag. Wat schrijf je op?
A
Hoofdzaken
B
Bijzaken
C
Allebei

Slide 35 - Quizvraag

Hoofdzaken geven antwoord op een van de 5 W-vragen.
Noem de 5 W-vragen.

Slide 36 - Open vraag

 5 W-vragen
1. Wie
2. Wat
3. Waar
4. Wanneer
5. Waarom / hoe

Slide 37 - Tekstslide

Welk antwoord is juist?
Om te beoordelen of een tekst betrouwbaar is, let je op...
A
De deskundigheid en onafhankelijkheid van de schrijver / spreker.
B
Of de tekst goed in elkaar zit.
C
Of het een leuke tekst is.
D
Of de inhoud geloofwaardig klinkt.

Slide 38 - Quizvraag

En nu aan het werk!

Slide 39 - Tekstslide