5.4 Spieren

5.4 Spieren
Thema 5 Stevigheid en beweging
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

5.4 Spieren
Thema 5 Stevigheid en beweging

Slide 1 - Tekstslide

Wat weten we al?

Slide 2 - Tekstslide

Wat voor beweging is mogelijk tussen de wervels van het heiligbeen?
A
Geen beweging mogelijk
B
Buigen
C
Uitrekken
D
Draaien

Slide 3 - Quizvraag

Wat voor beweging is mogelijk tussen de schedelbeenderen?
A
Op-en-neer beweging
B
Geen beweging mogelijk
C
Zijwaartse beweging
D
Rotatie

Slide 4 - Quizvraag

Hoe zijn de ribben en de wervels met elkaar verbonden?
A
Door gewrichten
B
Door bloedvaten
C
Door pezen
D
Door zenuwen

Slide 5 - Quizvraag

Hoe zijn de ribben en het borstbeen met elkaar verbonden?
A
Door kraakbeen
B
Door pezen
C
Door spieren
D
Door ligamenten

Slide 6 - Quizvraag

Wat geeft de binnenkant van het gewrichtskapsel af?
A
Lymfe
B
Bloed
C
Urine
D
Gewrichtssmeer

Slide 7 - Quizvraag

Wat zit meteen aan het gewricht vast?
A
Pezen
B
Spieren
C
Ligamenten
D
Gewrichtskapsel

Slide 8 - Quizvraag

Wat bedekt de gewrichtskogel en de gewrichtskom?
A
Spieren
B
Bloedvaten
C
Kraakbeenlaagje
D
Zenuwen

Slide 9 - Quizvraag

Wat gebeurt er bij een kogelgewricht?
A
Het ene bot beweegt als een scharnier ten opzichte van het andere bot.
B
De botten draaien om de lengteas om elkaar heen.
C
De botten schuiven heen en weer.
D
De gewrichtskogel van het ene bot draait in de gewrichtskom van het andere.

Slide 10 - Quizvraag

Hoe bewegen de botten bij een rolgewricht?
A
De botten draaien om de lengteas om elkaar heen.
B
Het ene bot beweegt als een scharnier ten opzichte van het andere bot.
C
De gewrichtskogel van het ene bot draait in de gewrichtskom van het andere.
D
De botten schuiven heen en weer.

Slide 11 - Quizvraag

Begrippen 5.3
  • Gewricht
  • Gewrichtskapsel
  • Gewrichtskogel
  • Gewrichtskom
  • Gewrichtssmeer
  • Kapselbanden
  • Kogelgewricht
  • (verbinding met) Kraakbeen
  • Naad

Slide 12 - Tekstslide

Leerdoelen 5.4
  • Je kunt de bouw en werking van spieren beschrijven

Slide 13 - Tekstslide

Bouw van een spier
  • Een spier bestaat uit een aantal spierbundels.
  • Deze spierbundels bestaan weer uit spiervezels.
  • Een spiervezel bestaat uit een samensmelting van heel veel spiercellen.
  • Elke spierbundel is omgeven door bindweefsel. Ook om de hele spier ligt een laag bindweefsel: de spierschede.
  • Het bindweefsel geeft stevigheid aan de spierbundel en de spier.
  • Aan de beide uiteinden van de spier gaat het bindweefsel van de spierschede over in de pezen. Hiermee zit de spier aan de botten vast.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Waar bestaat een spierbundel uit?
A
Spiervezels.
B
Bloedvaten.
C
Bindweefsel.
D
Pezen.

Slide 16 - Quizvraag

Wat omgeeft de hele spier?
A
Bloedvaten.
B
Pezen.
C
Spiervezel.
D
Spierschede.

Slide 17 - Quizvraag

Wat geeft stevigheid aan de spierbundel en de spier?
A
Zenuwcellen.
B
Bloedvaten.
C
Pezen.
D
Bindweefsel.

Slide 18 - Quizvraag

Werking van een spier
De plaats waar een pees aan een bot vastzit, heet de aanhechtingsplaats. Een spier kan samentrekken, maar een pees niet. Het samentrekken van een spier gaat als volgt:
  • De spier krijgt een seintje van zenuwcellen.
  • De spiervezels trekken hierdoor samen.
  • De spier wordt korter en dikker.
  • De spier trekt de botten waar hij aan vastzit, naar elkaar toe.
  • Er ontstaat een beweging.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Wat gebeurt er wanneer een spier samentrekt?
A
De spier wordt langer en dunner
B
De spier raakt ontspannen
C
Er ontstaat een beweging
D
De pees wordt korter

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de plaats waar een pees aan een bot vastzit?
A
Aanhechtingsplaats
B
Samentrekken van een spier
C
Seintje van zenuwcellen
D
Spiervezels

Slide 22 - Quizvraag

Antagonistisch paar 1/2
  • Spieren kunnen allen samentrekken en korter worden.
  • De botten bewegen dan naar elkaar toe.
  • Als spieren ontspannen, worden ze lang en dun. 
  • Het bot dat aan de spieren vastzit, beweegt niet mee terug.
  • Je hebt een tweede spier nodig om de botten elkaar af te bewegen.

Slide 23 - Tekstslide

Antagonistisch paar 2/2
Voorbeeld arm:
  • Eén spier is een buigspier die de arm kan buigen. Deze spier heet biceps (of armbuigspier). Als de biceps samentrekt, buigt de arm. De biceps kan de arm niet terugduwen.
  • Aan de andere kant zit een strekspier die de arm kan strekken. Dit is de triceps (of armstrekspier). 
Spieren waarvan het samentrekken een tegengesteld effect heeft, noem je een antagonistisch paar.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Slide 26 - Tekstslide

Wat wordt bedoeld met een antagonistisch paar?
A
Spieren die niet bewegen.
B
Spieren waarvan het samentrekken een tegengesteld effect heeft.
C
Spieren die niet samenwerken.
D
Spieren die hetzelfde effect hebben.

Slide 27 - Quizvraag

Wat is de functie van de triceps?
A
De arm draaien.
B
De arm strekken.
C
De arm optillen.
D
De arm buigen.

Slide 28 - Quizvraag

Ik kan nu
  • Je kunt de bouw en werking van spieren beschrijven

Slide 29 - Tekstslide

Begrippen 5.4
  •  Bindweefsel
  • Buigspier
  • Pees
  • Spierbundel
  • Spierschede
  • Spiervezel
  • Strekspier

Slide 30 - Tekstslide

Aan het werk!
Maken opdrachten 5.4 : 1 t/m 6
Klaar?
Laten checken bij docent, bij goedkeuring nakijken.
Klaar?  Werk laten zien aan docent.
Veel fout? -> Maken test jezelf 5.4
Veel goed? -> Maken 7+ online extra  5.4

 

timer
25:00

Slide 31 - Tekstslide