Nabespreking oefentoets

Vraag 1: Wat is het spaarmotief
  1. Op een spaarrekening staat aan het begin van het jaar € 1000, aan het eind van het jaar: € 1.080.
  2. Op een spaarrekening staat €1.000 voor onverwachte uitgaven
  3. Op een spaarrekening staat voor € 1.000 voor een tweedehands auto.

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vraag 1: Wat is het spaarmotief
  1. Op een spaarrekening staat aan het begin van het jaar € 1000, aan het eind van het jaar: € 1.080.
  2. Op een spaarrekening staat €1.000 voor onverwachte uitgaven
  3. Op een spaarrekening staat voor € 1.000 voor een tweedehands auto.

Slide 1 - Tekstslide

Vraag 2
Wat betekent ‘geld lenen kost geld’?

Slide 2 - Tekstslide

Vraag 3: Enkele renteberekeningen
  • Wat is de formule voor samengestelde rente?
  • Spaarsaldo = beginsaldo x groeifactor ^ tijd
  • Wat is de groeifactor bij een spaarrente van 1,2%?
  • 100 + 1,2 = 101,2   >  101,2 : 100 = 1,012
  • Wat is de groeifactor bij een spaarrente van 5%?
  • 100 + 5 = 105    >    105 : 100 = 1,05


Slide 3 - Tekstslide

Vraag 3: Enkele renteberekeningen
  • Wat is de groeifactor die hoort bij 2%?
  • 100 + 2 = 102    > 1,02
  • Wat is de groeifactor die hoort bij 0,8%?
  • 100 + 0,8 = 100,8    > 1,008
  • Wat is de groeifactor die hoort bij 1,9%?
  • 100 + 1,9 = 101,9    > 1,019



Slide 4 - Tekstslide

Vraag 4
Je zet € 100 op een spaarrekening. De rente is 0,9% per jaar. Bereken het rentebedrag op de spaarrekening na 5 jaar met enkelvoudige interest. Geef ook aan wat het eindbedrag is. 

  • 0,009 x 100 = € 0,90 per jaar
  • 0,90 x 5 = € 4,50
  • 100 + 4,50 = € 104,50

Slide 5 - Tekstslide

Vraag 5
Je zet € 100 op een spaarrekening. De rente is 0,9% per jaar. Bereken het rentebedrag op de spaarrekening na 5 jaar met samengestelde interest. Geef ook aan wat het eindbedrag is.

  • 100 x 1,009^5 = 104,5817322864049 = € 104,58
  • Rente = 104,58 - 100 = € 4,58

Slide 6 - Tekstslide

Vraag 6
  • Op welke spaarrekening zal de rente hoger zijn, op een vrij opneembare spaarrekening of een spaardeposito? Licht je antwoord toe. 
  • Spaardeposito, omdat je het geld voor een bepaalde periode niet gebruikt en de bank het dus langer kan uitlenen.

Slide 7 - Tekstslide

Vraag 7
7. Welke bewering(en) is/zijn juist?

I Als je van risico’s houdt, kun je het beste gaan beleggen.
II Obligaties zijn risicovoller dan aandelen.

Slide 8 - Tekstslide

Vraag 8
Je leent een bedrag van € 1.200. Je betaalt dit bedrag in 4 jaar terug. De maandtermijn is € 30.
Wat zijn de kredietkosten?
Bereken het rentepercentage op deze lening.
  • 48 x 30 = € 1.440   > 1440 - 1200 = € 240
  • 240 : 1200 x 100 = 20%    (wat : waarvan x 100)

Slide 9 - Tekstslide

Vraag 9
Op een bankrekening mag je tot een bepaald bedrag rood staan. Welke vorm van consumptief krediet is dit?

  • Rekening courant

Slide 10 - Tekstslide

Vraag 10
Welke beweringen zijn juist / onjuist?
  1. Poliskosten zijn altijd hoger dan de verzekeringskosten.
  2. In de premie staat het verzekeringscontract.
  3. Als je risico-avers bent, dan sluit je vaak verzekeringen af.

Slide 11 - Tekstslide

Vraag 11
De premie voor een huisverzekering is € 112 per maand. Je krijgt 25% korting. Verder betaal je € 15 poliskosten. De assurantiebelasting is 21%. Wat zijn de totale verzekeringskosten in het 1ste jaar?

Slide 12 - Tekstslide

Uitwerking Vraag 11
€ 112 per maand /  25% korting /  € 15 poliskosten  /     21%
  • Premie zonder korting > 112 x 12 = € 1344
  • Korting > 0,25 x 1344 = 336
  • Premie met korting > 1344 - 336 = € 1008
  • Premie + poliskosten > 1008 + 15 = € 1.023
  • 1023 + € 214,83 (21% van 1023) = € 1.237,83

Slide 13 - Tekstslide

Vraag 12
Belle-Fleur wil haar nieuwe auto verzekeren. De premie bedraagt €45 per maand. Omdat ze geen schade heeft gemaakt tot nu toe krijgt Belle-Fleur bij een nieuwe verzekeringsmaatschappij 35% premiekorting. Bij het afsluiten van de verzekering betaalt ze € 10 poliskosten. De assurantiebelasting bedraagt 21%. Bereken de verzekeringskosten in het eerste jaar. 

Slide 14 - Tekstslide

Uitwerking Vraag 12
€ 45 per maand /  35% korting /  € 10 poliskosten  /     21%
  • Premie zonder korting > 45 x 12 = € 540
  • Korting > 0,35 x 540 = € 189
  • Premie met korting > 540 - 189 = € 351
  • Premie + poliskosten > 351 + 10 = € 361
  • 361 + € 75,81 (21% van 361) = € 436,81

Slide 15 - Tekstslide

Vraag 13
Met een lease-auto gaan autorijders minder zorgvuldig om dan met een eigen auto. Op welke 2 manieren kunnen verzekerings- en leasemaatschappijen de risico op schade beperken?
  • Bij schade moet autorijder een eigen risico betalen
  • (premiedifferentiatie) autorijders met meer risico betalen meer premie

Slide 16 - Tekstslide

Vraag 14
Wat is het verschil tussen asymmetrische informatie en averechtse selectie.

  • Asymmetrische informatie houdt in dat de verzekerde en de verzekeraar niet over dezelfde informatie beschikken en averechtse selectie houdt in dat goede risico’s door een te hoge premie geen verzekering afsluiten!


Slide 17 - Tekstslide

Vraag 15
Van welke belasting is hier sprake (Direct/indirect):
Vennootschapsbelasting
Inkomstenbelasting
BTW (belasting toegevoegde waarde)
Loonbelasting




Slide 18 - Tekstslide

Vraag 16
17. De omzetbelasting (of btw) op basisbehoeften gaat van 6% naar 9%/ Een product kost 5,99 inclusief 6% omzetbelasting. Wat is de prijs van dit product na de belastingverhoging?.
  • 5,99 : 106 x 109 = € 6,16
  •  Oude prijs = 106%
  •  Nieuwe prijs = 109%




Slide 19 - Tekstslide

Vraag 17
Kees koopt een nieuwe tv. Deze kost € 700 inclusief 21% btw. Hoeveel bedraagt de btw?

  • 700 : 121 x 21 = € 121,49

Slide 20 - Tekstslide

Vraag 18
  • 0,09 : 21 x 100 =  € 0,43
  • 0,09 : 21 x 121 = € 0,52
  • 12 : 100 x 9 = € 1,08
  • 12 : 100 x 109 = € 13,08

Slide 21 - Tekstslide

Vraag 18
  • 1410 : 121 x 100 = € 1165,29 (let op juiste afronding!)
  • 1410 : 121 x 21 = € 244,71 

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide