SO woordenschat argo basiswoorden + les 26-27-28-29

Instructie
  • Op de vragen staat een timer ingesteld.
  • Als je een open vraag moet beantwoorden, zet dan geen leestekens tussen verschillende delen van je antwoord.
  • Vertaal de zelfstandige naamwoorden in het Nederlands MET een LIDWOORD.
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Instructie
  • Op de vragen staat een timer ingesteld.
  • Als je een open vraag moet beantwoorden, zet dan geen leestekens tussen verschillende delen van je antwoord.
  • Vertaal de zelfstandige naamwoorden in het Nederlands MET een LIDWOORD.

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent τὸ ἥμισυ?

Slide 2 - Open vraag

Welk Grieks woord betekent het tegenovergestelde van 'eindigen'?
A
ἄρχω
B
κωλύω

Slide 3 - Quizvraag

Wat is juist voor het woord
μέχρι? Meerdere antwoorden zijn mogelijk.
A
+ dat.
B
+ gen.
C
tot aan
D
over

Slide 4 - Quizvraag

Wat zijn de drie betekenissen van
ὁ ξένος? Plaats geen komma's!

Slide 5 - Open vraag

Wat betekent φοβέω?
A
bang maken
B
bang zijn

Slide 6 - Quizvraag

Is de zin juist of fout vertaald?
Πάντας δὲ τοὺς ξένους προσαγορεύσας εἶπεν·

Nadat hij alle vreemdelingen had verzameld, zei hij:
A
juist
B
fout

Slide 7 - Quizvraag

huwelijk
zoet
hond
γλυκύς
κύων
γάμος

Slide 8 - Sleepvraag

Juist of fout?
ἄδικος, -η, -ον - onrechtvaardig
A
juist
B
fout

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent μέλλω?

Slide 10 - Open vraag

Wat betekent διώκω?

Slide 11 - Open vraag

Wat betekent ὁ φίλος
?

Slide 12 - Open vraag

Wat betekent φαίνω?

Slide 13 - Open vraag

Wat betekent μόνον bijw?

Slide 14 - Open vraag

Wat betekent ὁ ἀδελφός?

Slide 15 - Open vraag

Wat betekent ὀνομάζω?

Slide 16 - Open vraag