H4 par. 4.5 De komst van het socialisme

Memo havo 2
H4 Tijd van burgers en stoommachines
De industriële revolutie
par. 4.5 De komst van het socialisme
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Memo havo 2
H4 Tijd van burgers en stoommachines
De industriële revolutie
par. 4.5 De komst van het socialisme

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Hoofdvraag: Wie namen het op voor de lagere klassen?
  • Je kunt uitleggen hoe en wanneer Nederland industrialiseerde.
  • Je kunt uitleggen wat industrialisatie inhoudt.
  • Je kunt uitleggen welke twee groepen socialisten er waren en voor welke idealen zij zich inzetten.
  • Je kent de begrippen en jaartallen van deze paragraaf.

Slide 2 - Tekstslide

De industriële revolutie in Nederland
Tweede helft 19e eeuw industrialisatie in Nederland.
  • Introductie van de stoommachine
  • Verbeteringen in de landbouw  (mechanisatie en uitbreiding  landbouwareaal)
  • Ontstaan textielindustrie en fabrieken voor landbouwproducten
  • Rond 1890 ontstaat zware industrie: machinebouw en scheepsbouw

Slide 3 - Tekstslide

De industriële revolutie in Nederland
Verbeteringen infrastructuur: stimuleerden handel (vooral met Duitsland)
  • Haven van Rotterdam
  • Uitbreiding  spoorwegennet
  • Aanleg waterwegen (Noordzeekanaal en Nieuwe Waterweg)

Eind 19e eeuw, steenkolenmijnen in Zuid-Limburg geopend.


Door de industrialisatie groeiden de steden.

Slide 4 - Tekstslide

De industriële revolutie in Nederland
  • Mannen, vrouwen en kinderen werken in de fabrieken
  • Lage lonen en slechte arbeidsomstandigheden
  • Verbeterde weinig: lagere klassen bleven arm
  • Sociale kwestie = Probleem van armoede en slechte woon- en werkomstandigheden van de arbeiders als gevolg van de industriële revolutie. 

Slide 5 - Tekstslide

Socialisme tegen kapitalisme
In 1848 kreeg een kleine groep rijke mannen kiesrecht (bourgeoisie/ gegoede burgerij).

Stemden bij verkiezingen op liberalen. Nadruk op economische vrijheid (handel en industrie). Overheid bemoeide zich niet met economie. 

Kapitalisme = economisch syteem waarbij alles draait om geld. Grond en fabrieken zijn in handen van ondernemers die proberen zoveel mogelijk winst te maken.
 

Slide 6 - Tekstslide

Socialisme tegen kapitalisme
Lagere klassen hadden dus geen invloed.  Rond 1850 ontstond het 
socialisme.= politieke stroming die opkomt voor gelijkheid tussen 
arm en rijk in de samenleving.

Grondlegger is Karl Marx. Schreef 'Das Kapital' en 
'Communistisch Manifest' (met Friedrich Engels)

Twee stromingen:
  • communisme 
  • sociaaldemocratie 

Slide 7 - Tekstslide

Socialisme tegen kapitalisme
Communisme 
  • Klassenstrijd tussen arm en rijk. 
  • Arbeiders zullen in revolutie de macht grijpen.  
  • Ongelijkheid wordt afgeschaft. 
  • Productiemiddelen zoals geld, land, fabrieken worden 
bezit van de staat.
  • Staat zorgt voor eerlijke verdeling opbrengsten economie.

Communisme = Socialistische beweging waarbij arbeiders de macht grijpen door middel van een revolutie en zo een klassenloze samenleving creëren.

Slide 8 - Tekstslide

Socialisme tegen kapitalisme
Sociaaldemocratie 
  • Gematigde stroming
  • Geen klassenstrijd of revolutie
  • Verbeteren werk- en leefomstandigheden
  • Sociale wetten invoeren via parlement

Sociaaldemocratie = Gematigde stroming in het socialisme, 
die de werk- en leefomstandigheden van arbeiders wil 
verbeteren via het parlement in plaats van door revolutie.

Slide 9 - Tekstslide

De eerste sociale wetten
  • Eerste Nederlandse socialist was Domela Nieuwenhuis  
(weinig invloed).

  • Sociaaldemocraten wilden uitbreiding kiesrecht. Meer
invloed arbeiders. 

  • In 1894 Sociaaldemocratische Arbeiderspartij (SDAP)  
opgericht (leider Troelstra).  Afhankelijk van andere partijen.

  • Kiesrecht werd tot 1917 mondjesmaat uitgebreid.  
Pas in 1917 algemeen mannen kiesrecht.


Slide 10 - Tekstslide

De eerste sociale wetten
1872 Vakbonden toegestaan. 
Vakbond = Vereniging van mensen met een bepaald beroep, 
die opkomt voor de rechten van werknemers en strijdt voor 
betere werkomstandigheden.
Middelen: Demonstraties en stakingen

Voorbeelden van sociale wetten
1874 Kinderwet van Van Houten
1901 Ongevallenwet
1919 45-urige werkweek en 8-urige werkdag

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag
Wat? Zie whiteboard.
Hoe? Alleen 
Hulp? Bij je buurman/buurvrouw. Kom je er samen niet uit? Dan bij je docent. 
Tijd? Tot het einde van de les. 
Klaar? Leer begrippen en jaartallen. Vraag docent. 

Slide 12 - Tekstslide