Literatuur boekgesprek les 5 - V4

V4
Periode 1
22'-23'






Les 4

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

V4
Periode 1
22'-23'






Les 4

Slide 1 - Tekstslide

Programma
1. Lezen                                                                                                                                                                   - 10 min
2. Fragment: Dood + antwoorden in LessonUp bespreken                                                          - 10 min
3. Verdieping theorie: motief, thema, flat character, round character, vertelinstanties  -15 min
4. Aan de slag! Fragment Poep + vragen maken                                                                                 - Rest van de les.

Leerdoelen:
  • Je kunt het verschil herkennen tussen een auctoriale vertelinstantie  (alwetende verteller), ik-perspectief, personaal perspectief.
  • Je kunt het verschil uitleggen tussen een flat en een round character.
  • Je kunt het thema van een verhaal herkennen en beschrijven hoe de gebeurtenissen hierbij een rol spelen.
  • Je kunt citaten uit het verhaal halen ter onderbouwing van jouw antwoord.
  • Je kunt uitleggen wat een motief is en motieven herkennen in een verhaal.


Slide 2 - Tekstslide

Planning
Periode 1
2021-2022

Slide 3 - Tekstslide

Lezen
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Voorbeeld: 'Vooruitverwijzing'
Gedachtegang (hoofdpersoon) toekomst. Denkt kort aan wat hij/zij in toekomst gaat doen.

  • Verschil flashforward? Personage maakt gebeurtenissen in toekomst daadwerkelijk mee. Vooruitverwijzingen zijn minder uitvoerig dan flashforwards. Paar zinnen (Laagland, blz. 26).

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Voorbeeld: flashback
Flashback is een techniek die in de literatuur en in de film veelvuldig wordt toegepast. "In een flashback beleeft een personage gebeurtenissen die eerder hebben plaatsgevonden opnieuw." (Laagland, blz. 26).

  • Verschil terugverwijzing? Veel uitvoeriger (uitgebreider).

Slide 9 - Tekstslide

Thema
Het centrale onderwerp/probleem waar de tekst over gaat.

Voorbeelden: verlies dierbare - onmogelijke liefde - overwinnen angsten - escapisme - overleven - dierenliefde - relatieproblemen - het noodlot - machtsmisbruik.

Slide 10 - Tekstslide

Romeo & Julia - Thema?

Slide 11 - Tekstslide

Motieven (Laagland, blz. 26)
  • Nadrukkelijke herhalingen in verhaal. Betekenisvol element.
  • 1. Verhaalmotief: terugkeren van bepaalde situaties, waarnemingen, opvattingen, gevoelens, gebeurtenissen.
1. Harry Potter (voorbeelden): verdriet over zijn ouders.

  • 2. Leidmotief: herhaling van bepaalde woord(en) of een betekenisvol voorwerp.
2. Harry Potter (voorbeelden): de snaai, onzichtbaarheidsmantel.
2. Lord of the Rings (voorbeeld): de ring.
2. Belofte van Pisa (voorbeeld): scooters, ijs, piano.


Slide 12 - Tekstslide

Flat character vs. round character
Een flat character (type of statisch personage) is in een roman, verhaal, scenario of toneelstuk een personage met een simpel, onveranderlijk karakter.

Een round character maakt wel een karakterontwikkeling door en heeft een complexere persoonlijkheid.

Slide 13 - Tekstslide

Flat character of round character?

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Vertelinstanties (Laagland, blz. 27-29).
Auctoriale vertelinstantie (merkbaar aanwezig): geeft commentaar op gebeurtenissen en personages.

Ik-verteller (merkbaar aanwezig): vertelt wat hij/zij heeft beleefd. Maakt deel uit van het verhaal. Personage.

Personale vertelinstantie (niet merkbaar aanwezig): hij/zij-perspectief, derde persoon wat hij/zij doet, ziet, ervaart. Geen commentaar geleverd.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? Lees het fragment 'Poep' (zie Studiewijzer SOM).
Daarna: in groepje van 4 personen vragen maken (zie Studiewijzer Literatuur vs. film).  Einde van de les: antwoorden presenteren.
Hoe? Zachtjes overleggen.
Tijd? 35 minuten.

Al klaar? Iets voor school doen.

Slide 18 - Tekstslide

Directe of indirecte manier
Je kunt personages op verschillende manieren leren kennen:

    Directe manier, je leest een duidelijke opsomming van karaktereigenschappen, uiterlijk en innerlijk.
    Indirecte manier, je leert het personage kennen door wat ze doen, denken en zeggen.

Je kunt de personages beoordelen op verschillende manieren:

    Psychologisch benaderen, je hebt een mening over wat het personage doet/ nalaat.
    Op basis van normen en waarden, je gaat uit van je eigen normen en waarden en het personage in het verhaal kan hiervan afwijken (of niet).

    Setting, tijd + ruimte waar een verhaal zich afspeelt. Verhalen kunnen in een historische tijd afspelen, maar ook in een onbestemd heden (= onduidelijk wanneer het verhaal zich afspeelt)


Slide 19 - Tekstslide

Ga naar SomToday
Maak Stap 2 van de opdracht > Tussentijdse vragen.
Hoe? In groepje van boek.
Tijd? Rest van de les.

Slide 20 - Tekstslide

Einde les
Tot volgende week!


Slide 21 - Tekstslide