7.5 + 7.6

7.5 + 7.6
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

7.5 + 7.6

Slide 1 - Tekstslide

Programma
-Formatieve check
10 min
-Oefeningen nakijken
10 min
-Naamgeving & massa
25 min
-Massapercentages & significantie
15 min
-Oefenen
20 min

Slide 2 - Tekstslide

Formatieve check
Klik op de link om naar een nieuwe les te gaan, hierbij kan je zelf feedback geven op je leerdoelen:
Checks voor 7.5 + 7.6

De laatste slide sla je voor nu over, deze is voor het einde van de les!

Slide 3 - Tekstslide

Oefeningen nakijken
Ik loop langs om te controleren of je je spullen bij je hebt en of de oefeningen gemaakt zijn.

De antwoorden staan in het eerste tabblad van de Studiewijzer in Magister.
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?

  • Je kunt beschrijven uit welke deeltjes moleculaire stoffen zijn opgebouwd.
  • Je kunt de naam en de formule van een moleculaire stof opstellen.
  • Je kunt uitleggen wat molecuulmassa en atoommassa betekenen en deze berekenen.
  • Je kunt het massapercentage van een atoomsoort in een verbinding berekenen.
  • Je kunt met machten van tien rekenen.
  • Je kunt grootheden en eenheden onderscheiden.
  • Je kunt eenheden omrekenen.
  • Je kunt met significante cijfers werken.

Slide 5 - Tekstslide

Systematische naamgeving
Verschillende moleculen hebben verschillende hoeveelheden atoomsoorten:
  • Koolstofdioxide - CO₂
  • Water - H₂O
  • Glucose - C₆H₁₂O₆
  • Zwavelzuur - H₂SO₄
  • Liponzuur - C₈H₁₄O₂S₂

Slide 6 - Tekstslide

Systematische naamgeving (rationele naam)
Moleculaire stoffen met 2 atoomsoorten hebben een systematische naam:
  • 1e atoomsoort: naam element
  • 2e atoomsoort: uitgang -ide

Nummeriek voorvoegsel:
  • hoe vaak komt een atoomsoort voor in een molecuul
  • “mono” laat je bij het eerste atoom altijd weg



Slide 7 - Tekstslide

Voorbeelden
P2O5
difosforpentaoxide

PbCl
loodtetrachloride

Slide 8 - Tekstslide

Welke molecuulformule hoort bij welke naam?
Stikstof dioxide
Difosfor pentaoxide
Distikstof tetraoxide
Koolstof tetraoxide
N₂O₄
P₂O₅
NO₂
CS₄

Slide 9 - Sleepvraag

Zouten
Let op!

Bij zouten hoef je niet systematische naamgeving te gebruiken!

CaF2 is niet calciumdifluoride maar gewoon calciumfluoride.

Slide 10 - Tekstslide

Triviale naam
Een aantal stoffen hebben een triviale naam (bekende naam, dus geen systematische naam)
Deze triviale naam wordt aan de stof gegeven omdat het vaak in het dagelijks leven gebruikt wordt.

Slide 11 - Tekstslide

Atoommassa
Atomen hebben natuurlijk een gewicht, maar omdat deze zo klein zijn, krijgt het zijn eigen eenheid.

Atoommassa: Het gewicht van een atoom in u.
1 u = 1,66∗10⁻²⁷ kg

Proton = 1 u
Neutron = 1 u
Atoommassa = protonen + neutronen
Massa’s terug te vinden in de Binas.



Slide 12 - Tekstslide

Molecuulmassa
Molecuulmassa: Het gewicht van 1 molecuul in u.

Bereken door de atoommassa’s van alle aanwezige atomen bij elkaar op te tellen.

Voorbeeld; glucose - C₆H₁₂O₆
C = 12,0 u → 6*12,0 =           72 u
H = 1,0 u → 12*1,0 =               12 u
O = 16,0 u → 6*16,0 =           96 u
72 + 12 + 96 =                        180 u

Slide 13 - Tekstslide

Zelf proberen: bereken de molecuulmassa’s van de volgende stoffen:
H₂O
CO₂
CH₄
Na₃PO₄
C₂H₆O₂

Slide 14 - Open vraag

Massapercentage
Vorig jaar heb je geleerd over massapercentages.

Bijvoorbeeld wat is het percentage vet in een pot pindakaas.

Pindakaas = 100 g
Vet in pindakaas = 40 g

40/100 * 100% = 40%

Slide 15 - Tekstslide

Massapercentages
Het idee van massapercentages kan je ook gebruiken voor het percentage atomen in een molecuul.

Hoeveel procent ijzer zit er in ijzeroxide (Fe3O4)?

Hoe doe je dit?

Slide 16 - Tekstslide

Antwoord
Fe = 55,8 u
O = 16,0 u

IJzeroxide (Fe3O4) = 231,4 u

Fe3 = 167,4 u


u
231,4
167,4
%
100
???

Slide 17 - Tekstslide

u
231,4
1
167,4
%
100
0,432
72,34

Slide 18 - Tekstslide

Zelf proberen: Bereken het percentage aluminium in
Al2O3

Slide 19 - Open vraag

Machten van 10
Heel af en toe kom je machten van 10 tegen bij scheikunde. (heel soms is er een examenvraag over)

Dus moet je weten wat het inhoudt.

Slide 20 - Tekstslide

Wie weet iets over machten van 10?

Slide 21 - Woordweb

Het werkt zo:
  • 106 = 10 × 10 × 10 × 10 × 10 × 10 = 1 000 000 (één miljoen). 106 spreek je uit als tien tot de macht zes.
  • 103 = 10 × 10 × 10 = 1000 (tien tot de macht drie)
  • 102 = 10 × 10 = 100 (tien tot de macht twee)
  • 101 = 10 (tien tot de macht één)

  • 10−10,1 (één tiende; tien tot de macht min één)
  • 10−2 = 0,01 (één honderdste; tien tot de macht min twee)
  • 10−30,001 (één duizendste; tien tot de macht min drie)
  • 10−6 = 0,000 001 (één miljoenste; tien tot de macht min zes)

Je kunt dit gemakkelijk als volgt onthouden:
  • 106 is een 1 met zes nullen erachter.
  • 10−6 is een 1 met zes nullen ervoor.







Slide 22 - Tekstslide

Significantie
Bij natuurkundige rekenvragen staat vaak niet op hoeveel decimalen je iets moet afronden.
Dat komt omdat wij ons aan de significantie houden.

Significantie geeft aan hoeveel getallen wij in ons eindantwoord hebben.
  • 56 is 2 significante getallen
  • 3,41 is 3 significante getallen
  • 5,1040 is 5 significante getallen

Maar let op 00060,6 heeft 3 significante getallen, nullen voor het eerste getal tellen niet mee.

Slide 23 - Tekstslide

Regels
Als we tijdens een berekening vermenigvuldigen of delen, dan is de significantie van ons eindantwoord hetzelfde als de kleinste significantie in onze berekening.

Slide 24 - Tekstslide

Regels
Wordt er tijdens een berekening opgeteld of afgetrokken, dan zitten er evenveel getallen achter de komma, als het getal met de minste cijfers achter de komma.

15,3 + 0,32 = 15,6

Slide 25 - Tekstslide

Oefeningen
Ga aan de slag met de volgende oefeningen:

Hoofdstuk 7 Paragraaf 5:
3, 4, 5, 7, 8abc, 9

Hoofdstuk 7 Paragraaf 6:
1, 2, 5, 9, 11, 13, 14

Slide 26 - Tekstslide

Welke leerdoelen beheers je?
Klik op de link, deze opent weer de check. Vul nu de laatste slide in:

Slide 27 - Tekstslide