Wiederholung Grammatik und Wortschatz
1 / 31
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wisst ihr es noch? Die Verben haben und sein.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
sein
sein
Slide 2 - Sleepvraag
Wir
Ich
Du
Er
Ihr
Sie/sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben
Slide 3 - Sleepvraag
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
hatte
hattest
hatte
hatten
hattet
hatten
Slide 4 - Sleepvraag
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
war
warst
war
waren
wart
waren
Slide 5 - Sleepvraag
Wo (sein) ..... du gestern?
A
war
B
bist
C
warst
D
wurdest
Slide 6 - Quizvraag
(sein) ..... Sie dafür oder dagegen?(verleden tijd)
A
Waren
B
Sind
C
War
D
Würden
Slide 7 - Quizvraag
Verleden tijd:(haben) ..... ihr heute morgen eine kleine Panne?
Slide 8 - Open vraag
Verleden tijd:Das (sein) ..... nicht so schlimm.
Slide 9 - Open vraag
Het voltooid deelwoord van spielen
A
gespielet
B
gespield
C
spielt
D
gespielt
Slide 10 - Quizvraag
Voltooid deelwoord van: arbeiten
A
arbeitet
B
gearbeited
C
arbeited
D
gearbeitet
Slide 11 - Quizvraag
het voltooid deelwoord van wohnen
A
wohnt
B
gewohnd
C
gewohnt
D
gewohnet
Slide 12 - Quizvraag
Voltooid deelwoord?
Die Mannschaft hat gestern viel______(trainieren)
Die Mannschaft hat gestern viel______(trainieren)
Slide 13 - Open vraag
Voltooid deelwoord?
Wer hat das Essen eigentlich_____?(bezahlen)
Wer hat das Essen eigentlich_____?(bezahlen)
Slide 14 - Open vraag
sparen
Das Kind ... viel Geld ...
Das Kind ... viel Geld ...
Slide 15 - Open vraag
teilen
Die Kinder ... ihr Geld ...
Die Kinder ... ihr Geld ...
Slide 16 - Open vraag
warten
Der Junge ... auf den Bus ...
Der Junge ... auf den Bus ...
Slide 17 - Open vraag
folgen
Die Polizei ... dem Dieb ...
Die Polizei ... dem Dieb ...
Slide 18 - Open vraag
Zwakke werkwoorden:
Mein Freund (wünschen) ________ sich ein Auto.
Mein Freund (wünschen) ________ sich ein Auto.
Slide 19 - Open vraag
zwakke werkwoorden:
Du (arbeiten) _______ aber viel.
Du (arbeiten) _______ aber viel.
Slide 20 - Open vraag
zwakke werkwoorden:
Ihr (kommen) ________ bitte pünktlich.
Ihr (kommen) ________ bitte pünktlich.
Slide 21 - Open vraag
Slide 22 - Tekstslide
Übersetze: het bos
Slide 23 - Open vraag
in de herfst
Slide 24 - Open vraag
Übersetze: er is, er zijn
Slide 25 - Open vraag
Übersetze: vaak
Slide 26 - Open vraag
Übersetze: de rivier
Slide 27 - Open vraag
Übersetze: der See
Slide 28 - Open vraag
Übersetze: die Gegend
Slide 29 - Open vraag
Übersetze: wachsen
Slide 30 - Open vraag
Übersetze:
Hij had in maart 's avonds het onweer en de zon gezien.
Hij had in maart 's avonds het onweer en de zon gezien.
