T26 Zakelijk lezen Schrijfdoelen, feiten en meningen

Welkom

Leesvaardigheid


Schrijfdoelen, feiten en meningen
Nederlands
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom

Leesvaardigheid


Schrijfdoelen, feiten en meningen
Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Lesprogramma
  1. Uitleg hoofdstuk 2.5 en 2.6 (20 minuten)
  2. Zelfstandig werken aan leesvaardigheid opdrachten (20 minuten)

Slide 2 - Tekstslide

Tekstdoel
Uitleg
Tekstsoort
Voorbeeld
Informeren
De schrijver geeft veel feiten en juist niet zijn mening.
Informerende tekst
Nieuwsbericht, artikel. 
Overtuigen
De schrijver geeft zijn mening met argumenten. Jij moet wat gaan vinden van iets.
Overtuigende tekst
Betoog
Mening geven
De schrijver wil je informeren over een kwestie, maar jou niet overtuigen. Je ziet juist meerdere aspecten.
Opiniërende tekst
Essay
Activeren
De schrijver wil je aanzetten tot handelen/je moet iets gaan doen.
Activerende tekst
Reclame
Amuseren
De schrijver wil dat je het leuk vindt en leest ter ontspanning.
Vermakende tekst
Roman
Gevoelens uitdrukken
De schrijver geeft niet zijn mening, maar legt uit waarom hij door iets boos, verdrietig of blij wordt. 
Opiniërende tekst
Ingezonden brief naar de krant

Slide 3 - Tekstslide

Tekstdoelen
  • Veel teksten zijn mengvormen van meerdere tekstdoelen.
  • Bedenk daarom altijd wat het belangrijkste doel van de schrijver is.

  • De schrijver schrijft de tekst voor een publiek, hij wil lezers bereiken
  • Bedenk altijd goed voor wie de schrijver de tekst (vooral) heeft geschreven.

Slide 4 - Tekstslide

Lees de tekst.

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het
doel van de tekst?
A
informeren
B
amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 6 - Quizvraag

Leg uit waarom dit een amuserende tekst is.

Slide 7 - Open vraag

Lees de tekst.

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het doel van de tekst?
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 9 - Quizvraag

Wat kun je van deze informatie leren?

Slide 10 - Open vraag

Herken je aan de uitspraken dat er een feit of een mening aankomt?
Sleep de uitspraken naar het juiste antwoord.
Uit onderzoek blijkt ...
Naar mijn idee...
Het is aangetoond dat ...
Het is bewezen dat...
Mijns inziens 
Ik ben het daar niet mee eens
FEIT
MENING
Ik vind dat...

Slide 11 - Sleepvraag

Feiten

  • Een tekst kan feiten en meningen bevatten.

  • Een feit is een uitspraak over iets dat waar of niet waar is.

  • Controleerbaar: je moet kunnen controleren of een uitspraak waar of niet waar is.

Slide 12 - Tekstslide

Mening

  • Een mening (of opinie) is wat iemand ergens van vindt.

  • Niet controleerbaar (geen bewijzen).

  • Je kunt het eens of oneens zijn.

Slide 13 - Tekstslide

Lees steeds de berichtjes. Vul daarna in of het om een feit of mening gaat.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Feit of mening?
A
feit
B
mening

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Feit of mening?
A
feit
B
mening

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Feit of mening?
A
feit
B
mening

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Feit of mening?
A
feit
B
mening

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

Feit of mening?
A
feit
B
mening

Slide 24 - Quizvraag

Waarop kun je letten om te bepalen of iets een feit of mening is?
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
Bron; wie zegt het
B
Woordkeuze; objectief of subjectief
C
Doel; informeren of overtuigen
D
Toon; is er een neutrale of emotionele ondertoon

Slide 25 - Quizvraag

Aan de slag!
Ga aan de slag met het theorie- en opdrachtenboekje op de ELO (zie de bronnen van trede 26).

  • Hoofdstuk 2.1 t/m 2.4 (hadden al af moeten zijn)
  • Hoofdstuk 2.5 + 2.6 (huiswerk voor volgende week vrijdag)

Slide 26 - Tekstslide

Schrijf 2 dingen op die je deze les hebt geleerd

Slide 27 - Open vraag

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 28 - Open vraag