H3c Nederlands redekundig ontleden

Redekundigkundig ontleden 
Redekundig ontleden is als een puzzel. Elk stukje van de puzzel heb je nodig om het volgende stukje te kunnen benoemen.
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Redekundigkundig ontleden 
Redekundig ontleden is als een puzzel. Elk stukje van de puzzel heb je nodig om het volgende stukje te kunnen benoemen.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ZEER BELANGRIJK!
De komende periode krijgen jullie afstandsonderwijs. Dat betekent dat jullie thuis het onderwijs zullen volgen wat je normaal gesproken op school zou krijgen.

In deze les heb ik geprobeerd om zoveel mogelijk de dingen hetzelfde te doen als in de gewone lessen. Alleen hoor je mij niet praten en kan je me niet in het echt vragen stellen.
Om jullie toch de gelegenheid te geven om vragen te kunnen stellen, wil ik jullie vragen om mij dan een e-mail te sturen en dan zal ik tijdens het normale lesuur bekijken hoe we dat kunnen doen. Een mogelijkheid is via MICROSOFT TEAMS  Deze app moet je downloaden op je laptop en dan kan ik jullie uitnodigen om met mij te videobellen. Dit kan in een groepje. Je moet inloggen met je schoolmail.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel
  • Aan het einde van deze les hebben jullie geoefend met het ontleden van de zindelen.                                                                                    
  • Aan het einde van deze module kunnen jullie het stappenplan van het ontleden tot en met het voorzetsel voorwerp uit je hoofd opnoemen en toepassen.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning
  • quiz om voorkennis op te halen
  • Instructie en indien nodig video's
  • Werken 
  • Afsluiten

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorkennis activeren
Om jullie voorkennis te activeren wil ik eerst een quiz doen met jullie. Niks kan fout zijn, want we hebben dit dit jaar, en sommige van jullie ook niet vorig jaar, behandeld. Een deel van de stappen hebben jullie op de basisschool al geleerd en in de brugklas en de tweede klas ook al behandeld.
Dus: No worries, aan het einde van deze module kennen jullie de stappen en kunnen jullie ze toepassen. Voor nu is alles wat je nog weet mooi meegenomen.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is redekundig ontleden ?
A
ontleden
B
ontleden van de zinsdelen
C
ontleden van de woordsoorten
D
iets met grammatica

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is stap 1 van het redekundig ontleden?
A
persoonsvorm zoeken
B
onderwerp zoeken
C
strepen zetten
D
werkwoordelijk gezegde zoeken

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
een werkwoord zoeken
B
het getal veranderen (meervoud - enkelvoud)
C
de zin van tijd veranderen
D
geen idee

Slide 8 - Quizvraag

Getal-proef: zin veranderen van enkelvoud naar meervoud of van meevoud naar enkelvoud. 
V

Tijd-proef: zin van tijd veranderen. Tegenwoordige tijd wordt verleden tijd en andersom.

Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.


Wat is stap 2?
A
onderwerp benoemen
B
werkwoordelijk gezegde benoemen
C
lijdensvoorwerp benoemen
D
zinsdeelstrepen zetten

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zet je de zindeelstrepen?

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is stap 3 en hoe vind je het?

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je het onderwerp?
A
wie of wat + PV?
B
wie doet het?
C
wat doet het?
D
aan wie of voor wie + PV?

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is stap 5?
A
bijwoordelijke bepaling benoemen
B
meewerkendvoorwerp benoemen
C
lijdensvoorwerp benoemen
D
onderwerp benoemen

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Je hebt geleerd dat je elk stukje dat je benoemd hebt nodig hebt om het volgende stukje te kunnen benoemen. Je weet nu dus wat de pv is, welke zinsdelen er zijn, wat het WWG is en wat het onderwerp is (wie of wat + PV (of WWG). 

Vraag: hoe vind je nu het lijdend voorwerp?

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Je hebt geleerd dat je elk stukje dat je benoemd hebt nodig hebt om het volgende stukje te kunnen benoemen. Je weet nu dus wat de pv is, welke zinsdelen er zijn, wat het WWG is en wat het onderwerp is (wie of wat + PV (of WWG) en het lV (wie of wat + PV (of WWG) + O ). 
Vraag: wat is stap 6 en hoe vind je die?

Vraag: hoe vind je nu het lijdend voorwerp?

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is stap 7?
A
onderwerp
B
lijdendvoorwerp
C
bijwoordelijke bepaling
D
meewerkend voorwerp

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


In de vorige periode hebben jullie geleerd dat een bijwoord een soort prullenbak is van woorden die nog niet benoemd zijn en over zijn en dat het vaak een plek of een tijd is.
Vraag: wat denk je dat de bijwoordelijke bepaling dan is?

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een bijvoeglijke bepaling?
A
een zinsdeel net als de andere zinsdelen
B
het zegt iets over een zelfstandignaamwoord
C
Deel van een zinsdeel, zegt iets over het zelfstandignaamwoord
D
geen idee

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar denk je aan bij het horen van voorzetsel voorwerp? Wat zou dat kunnen zijn?
A
iets waar een voorzetsel in staat
B
een voorzetsel dat bij een zelfstandig naamwoord hoort
C
een voorzetsel dat bij een werkwoord hoort
D
geen idee

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat ga je doen?
Doordat we de komende weken online les hebben, ga je zelfstandig de opdrachten maken. Dat heb je gedaan door je voorkennis op te halen, zoals we hiervoor gedaan hebben in de lessen en nu te gaan oefenen in Edition (online werkboek in ELO leermiddelen).





Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vervolg instructie
Hieronder vind je de video's met uitleg over alle stappen van het ontleden van de zinsdelen.
Belangrijk om goed de zinsdelen te kunnen ontleden:
  1.  Je moet het stappenplan uit je hoofd kunnen opnoemen
  2. Het strepen zetten moet je goed oefenen en kunnen toepassen
  3. verder is het een kwestie van oefenen en oefenen 

Als je de stappen niet kent, dan lukt het ontleden niet EN als je de zindeelstrepen niet kunt zetten, dan benoem je de verkeerde zindelen.

Als je dat niet nodig hebt, dan ga je door naar het blokje toepassing in deze Lesson up.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijke bepaling
Hierna zie je een video over de bijvoeglijke bepaling (BVB). Deze hebben jullie vorig schooljaar geleerd.
De bijvoeglijke bepaling kan je vergelijken met het bijvoeglijk naamwoord: het zegt iets over een zelfstandig naamwoord binnen een zinsdeel.

Bijvoorbeeld:
De drukke docent
De saaie les
De leuke klas

Zie ook de hand-out ontleden van de zinsdelen!

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Voorzetsel voorwerp
  • Een voorzetselvoorwerp is een voorzetsel dat bij een werkwoord hoort.
  • Dat voorzetsel hoort bij dus bij het gezegde van die zin. 

Voorbeeld: 
  • zorgen voor
  • geloven in
  • denken aan
  • kijken naar
  • zich verheugen op

Zie ook de hand-out ontleden van de zinsdelen!

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Naamwoordelijk gezgede
Naast het werkwoordelijk gezegde heb. je ook nog het naamwoordelijk gezegde.
Er zijn twee verschillen:
  • er zitten ook andere woorden dan werkwoorden in het naamwoordelijk gezegde
  • in een werkwoordelijk gezegde DOET iemand iets en in een naamwoordelijk gezegde IS iemand iets.
  • het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel (werkwoorden) en een naamwoordelijk deel (geen werkwoorden)
  • in een naamwoordelijk gezgede zit altijd een koppelwerkwoord: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, heten, dunken voorkomen.
  • Let op: sommige werkwoorden kunnen ook een hulpwerkwoord of zelfstandig werkwoord zijn! Dus kijk goed of iemand iets DOET of  IS.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Naamwoordelijk gezegde 2
Wanneer er een naamwoordelijk gezegde in een zin zit, dan is iemand dus iets.

Er zit dan NOOIT een lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp in de zin, dus alleen nog mogelijk een bijwoordelijke bepaling, een bijvoeglijke bepaling en/of een voorzetselvoorwerp.

Voorbeeld:
WWG: Ik ga voor docent studeren = ga studeren
NWG: Ik al twintig jaar ben docent = ben docent. ww = ben nw = docent
             De klas is vandaag erg druk = is erg druk. ww = is nw = erg druk

Zie ook de hand-out!

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Aan het werk
Magister,  leermiddelen, Op Niveau (Nederlands), eDition:
Grammatica:
Blok 1: blokje 1.3
Blok 2: blokje 2.4
 

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer ga je dit maken?
Je gaat dit voor het grootste gedeelte maken tijdens het uur waarin je normaal Nederlands hebt op school, maar het kan zijn dat je meer tijd nodig hebt. Dan is de rest huiswerk. Dat klinkt nu heel raar, want je werkt al thuis, maar je begrijpt vast wat ik bedoel ;)

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Heb je het lesdoel van het oefenen met het ontleden van de zinsdelen behaald?

Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Heb je misschien het lesdoel van de stappen uit je hoofd kunnen opnoemen en het toepassen ook al behaald?

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat ging goed in het zelfstandig werken en wat kan de volgende keer nog een beetje beter?

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Feedback:
Wat vond je fijn of goed werken aan deze les en wat ik de volgende keer beter doen?

Slide 41 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 42 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Extra oefenen?
Om dit goed te kunnen, moet je misschien extra oefenen. Dat kan in via de link die hierna komt.
Je kan zelf bekijken welke stap je wilt oefenen.

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies