A2a redekundig ontleden les 3 (t/m nwg)

Welkom A2a
Lees het gedicht hiernaast rustig door. 
Welk woord ontbreekt er volgens jou?

1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 11 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom A2a
Lees het gedicht hiernaast rustig door. 
Welk woord ontbreekt er volgens jou?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

programma van vandaag
  • woordpost 
  • redekundig ontleden; voorkennis activeren
  • nieuw: nwg
  • aan de slag
  • afsluiting: ff checken

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel
  • Aan het einde van deze les hebben jullie geoefend met het ontleden van de zindelen.                                                                                    
  • Aan het einde van deze module kunnen jullie het stappenplan van het ontleden tot en met het voorzetsel voorwerp uit je hoofd opnoemen en toepassen.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorkennis activeren
Nu volgt een herhaling van de quiz van de vorige les met twee nieuwe vragen erbij. 
Je zou deze nu nog beter moeten kunnen maken en al onderdelen herkennen. 
Dit helpt je om jezelf te testen en een beetje herhaling is altijd goed.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is redekundig ontleden ?
A
ontleden
B
ontleden van de zinsdelen
C
ontleden van de woordsoorten
D
iets met grammatica

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is stap 1 van het redekundig ontleden?
A
persoonsvorm zoeken
B
onderwerp zoeken
C
strepen zetten
D
werkwoordelijk gezegde zoeken

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
een werkwoord zoeken
B
het getal veranderen (meervoud - enkelvoud)
C
de zin van tijd veranderen (verleden tijd - tegenwoordige tijd)
D
geen idee

Slide 8 - Quizvraag

Getal-proef: zin veranderen van enkelvoud naar meervoud of van meevoud naar enkelvoud. 
V

Tijd-proef: zin van tijd veranderen. Tegenwoordige tijd wordt verleden tijd en andersom.

Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.


Wat is stap 2?
A
onderwerp benoemen
B
werkwoordelijk gezegde benoemen
C
lijdensvoorwerp benoemen
D
zinsdeelstrepen zetten

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zet je de zindeelstrepen?

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is stap 3 en hoe vind je het?

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is stap 4?
A
lijdend voorwerp benoemen
B
meewerkendvoorwerp benoemen
C
onderwerp benoemen
D
bijwoordelijke bepaling benoemen

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je het onderwerp?
A
wie of wat + PV?
B
wie doet het?
C
wat doet het?
D
aan wie of voor wie + PV?

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is stap 5?
A
bijwoordelijke bepaling benoemen
B
meewerkendvoorwerp benoemen
C
lijdensvoorwerp benoemen
D
onderwerp benoemen

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Je hebt geleerd dat je elk stukje dat je benoemd hebt nodig hebt om het volgende stukje te kunnen benoemen. Je weet nu dus wat de pv is, welke zinsdelen er zijn, wat het WWG is en wat het onderwerp is (wie of wat + PV (of WWG). 

Vraag: hoe vind je nu het lijdend voorwerp?

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Je hebt geleerd dat je elk stukje dat je benoemd hebt nodig hebt om het volgende stukje te kunnen benoemen. Je weet nu dus wat de pv is, welke zinsdelen er zijn, wat het WWG is en wat het onderwerp is (wie of wat + PV (of WWG) en het LV (wat of wie + PV (of WWG) + O ). 
Vraag: wat is stap 6 en hoe vind je die?

Vraag: hoe vind je nu het lijdend voorwerp?

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is stap 7?
A
onderwerp
B
lijdendvoorwerp
C
bijwoordelijke bepaling
D
meewerkend voorwerp

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


In de vorige periode hebben jullie geleerd dat een bijwoord een soort prullenbak is van woorden die nog niet benoemd zijn en over zijn en dat het vaak een plek of een tijd is.
Vraag: wat denk je dat de bijwoordelijke bepaling dan is?

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een bijvoeglijke bepaling?
A
een zinsdeel net als de andere zinsdelen
B
het zegt iets over een zelfstandignaamwoord
C
Deel van een zinsdeel, zegt iets over het zelfstandignaamwoord
D
geen idee

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke antwoord hieronder is een bijzondere bvb?
A
extra bijvoeging
B
bijstelling
C
achterstelling
D
voorstelling

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voorzetsel voorwerp?

Slide 21 - Woordweb

een voorzetselvoorwerp is een voorzetsel dat bij een werkwoord hoort (vast combinatie)
dat voorzetsel hoort dus bij het gezegde van de zin.
Geef voorbeelden waarin een
voorzetselvoorwerp staat

Slide 22 - Woordweb

ik luister naar jou
ik denk aan hem
ik wacht op mijn broer

let op!
Ik wacht op de trein.
Ik wacht op het perron.

Kan iemand het verschil uitleggen?

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een koppelwerkwoord?

Slide 24 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Koppelwerkwoorden
zijn
worden
blijven
blijken
lijken
schijnen
heten
dunken 
voorkomen

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een trucje: zwabbels (hoe dan  verder?)

zijn

worden

blijven

blijken

lijken

schijnen

(heten, dunken, voorkomen)

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar denk je aan als je
'naamwoordelijk gezegde' hoort?

Slide 27 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

In een naamwoordelijk gezegde...
A
doet iemand iets
B
wil iemand iets
C
is iemand iets
D
staan alleen maar werkwoorden

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf de drie meest
voorkomende
koppel werkwoorden
op

Slide 29 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Een trucje: zwabbels (hoe dan  verder?)

zijn

worden

blijven

blijken

lijken

schijnen

(heten, dunken, voorkomen)

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Schrijf de zes gebruikelijke
koppel werkwoorden op

Slide 31 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf alle koppelwerkwoorden op
die je nu al uit je hoofd kent

Slide 32 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Naamwoordelijk gezegde
Naast het werkwoordelijk gezegde heb je ook nog het naamwoordelijk gezegde.
Er zijn twee verschillen:
  • er zitten ook andere woorden dan werkwoorden in het naamwoordelijk gezegde
  • in een werkwoordelijk gezegde DOET iemand iets en in een naamwoordelijk gezegde IS iemand iets.
  • het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel (werkwoorden) en een naamwoordelijk deel (geen werkwoorden)
  • in een naamwoordelijk gezegde zit altijd een koppelwerkwoord: 
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, heten, dunken voorkomen.
  • Let op: sommige werkwoorden kunnen ook een hulpwerkwoord of zelfstandig werkwoord zijn! Dus kijk goed of iemand iets DOET of  IS.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Naamwoordelijk gezegde 2
Wanneer er een naamwoordelijk gezegde in een zin zit, dan is iemand dus iets.

Er zit dan NOOIT een lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp in de zin, dus alleen nog mogelijk een bijwoordelijke bepaling, een bijvoeglijke bepaling en/of een voorzetselvoorwerp.

Voorbeeld:
WWG: Ik ga voor docent studeren = ga studeren
NWG: Ik ben al twintig jaar docent = ben docent. ww = ben nw = docent
             De klas is vandaag erg druk = is erg druk. ww = is nw = erg druk


Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Vervolg instructie
Hieronder vind je de video's met uitleg over alle stappen van het ontleden van de zinsdelen.
Belangrijk om goed de zinsdelen te kunnen ontleden:
  1.  Je moet het stappenplan uit je hoofd kunnen opnoemen
  2. Het strepen zetten moet je goed oefenen en kunnen toepassen
  3. verder is het een kwestie van oefenen en oefenen 

Als je de stappen niet kent, dan lukt het ontleden niet EN als je de zindeelstrepen niet kunt zetten, dan benoem je de verkeerde zindelen.

Als je dat niet nodig hebt, dan ga je door naar het blokje toepassing in deze Lesson up.

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 39 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 40 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 41 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 42 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 43 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 44 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 45 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 46 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Als je het stappenplan weet en de stappen kunt uitvoeren, ga oefenen, oefenen, oefenen.
Wat kun je doen?
lesmethode blok 1 t/m 4 Grammatica zinsdelen
cambiumned
anders? kom vragen aan mij.

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De docent legt de leerlingen vanmiddag alle grammaticaregels nog een keer uit.

Slide 48 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Je moet iemand nooit op zijn uiterlijk beoordelen.

Slide 49 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Feedback:
Wat vond je fijn/goed werken aan deze les en wat kan beter?

Slide 50 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies