Bij welk van de volgende patiënten moet je er als doktersassistent van uitgaan dat ze een verminderde weerstand hebben?
A
Een kind van 1
B
Een zwangere
C
een vrouw die 3 maanden geleden bevallen si
D
een vrouw van 63 jaar oud
1 / 30
volgende
Slide 1: Quizvraag
WelzijnMBOStudiejaar 3
In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen.
Onderdelen in deze les
Bij welk van de volgende patiënten moet je er als doktersassistent van uitgaan dat ze een verminderde weerstand hebben?
A
Een kind van 1
B
Een zwangere
C
een vrouw die 3 maanden geleden bevallen si
D
een vrouw van 63 jaar oud
Slide 1 - Quizvraag
Wat is er toegevoegd aan de naaldvoerder indien de naam de toevoeging OLSEN heeft (bv. Mathieu-Olsen)?
A
een extra oog (houvast)
B
een schaar
C
een slotmechanisme
D
een veer
Slide 2 - Quizvraag
Waarmee worden steriele instrumenten en materialen op de steriele tafel gelegd?
A
klem volgens Buck
B
Klem volgens Kocher
C
Korentang
D
Mosquitoklem
Slide 3 - Quizvraag
Bij de behandeling van welke aandoening wordt ook wel een elektrocauter gebruikt?
A
Aambeien
B
Ingegroeide teennagels
C
spataders
D
wratten
Slide 4 - Quizvraag
Wanneer wordt een uterussonde meestal gebruikt?
A
Bij de behandeling van een ongewenste zwangerschap
B
Behandeling van overvloedige menstruateis
C
Bij het plaatsen van een spiraaltje
D
Bij het verwijderen van de Uterus
Slide 5 - Quizvraag
Welke watten kunnen op een gaasje om bloed of wondvocht op te nemen?
A
Synthetische watten
B
Vette en synthetische watten
C
Witte en vette watten
D
Witte watten
Slide 6 - Quizvraag
Welke toedieningsvorm is het meest geschikt voor gebruik op een droge huid?
A
Creme
B
Lotion
C
Vetcreme
D
Zalf
Slide 7 - Quizvraag
Wat is een sublinguaal tablet?
A
Een tablet dat eerst in een glas water moet worden opgelost en daarna opgedronken.
B
Tablet dat onder de tong moet oplossen
C
Een tablet met een maagsapresistent laagje.
D
Een tablet waaruit het geneesmiddel vertraagd vrijkomt.
Slide 8 - Quizvraag
Op welke zij moeten patiënten bij voorkeur liggen bij het toedienen van een rectiole of klysma?
A
Het maakt niet uit
B
Linker zij
C
Rechter zij
D
Toedienen in linker zij ligging daarna na rechter
Slide 9 - Quizvraag
Hoeveel procent van de gezonde mensen hebben volgens de statistiek bij een willekeurig bloedonderzoek (bijvoorbeeld Hb-bepaling) toch een uitslag buiten de referentiewaarden?
A
0%
B
0-1%
C
5%
D
10%
Slide 10 - Quizvraag
Je moet een allergieonderzoek doen met een huidpriktest. Welk geneesmiddel moet absoluut in de praktijk aanwezig zijn voor het geval de patiënt een anafylactische reactie krijgt?
A
Ceterizine
B
Epinefrine
C
Metroprolol
D
Prednisolon
Slide 11 - Quizvraag
Als bij een audiometrie zowel de beengeleiding als de luchtgeleiding een fors gehoorverlies laat zien, is de meest waarschijnlijke plaats waar het probleem zit bij ..…
A
De buitenste gehoorgang
B
De gehoorbeentjes
C
Het slakkenhuis
D
Het trommelvlies
Slide 12 - Quizvraag
Hoeveel moet men in de praktijk standaard optellen bij de boven- en onderdruk bij het overnemen van een gemeten thuisbloeddruk?
A
niets
B
2 mm/HG
C
5 mm/HG
D
10 mm/HG
Slide 13 - Quizvraag
Bij een patiënt moet een nuchtere glucose geprikt worden. Welk advies moet je hierover aan de patiënt geven?
A
Vóór het prikken ten minste acht uur geen alcohol gebruiken; verder is eten en drinken
toegestaan
B
Vóór het prikken ten minste acht uur niets eten en drinken
C
Vóór het prikken ten minste acht uur niets eten en drinken met uitzondering van water.
D
Vóór het prikken ten minste acht uur niets eten; dranken zijn onbeperkt toegestaan.
Slide 14 - Quizvraag
Waar moet bij het maken van een ECG de aardelektrode (de ‘zwarte’) vastgemaakt worden?
A
De linker enkel
B
De linker pols
C
De rechter enkel
D
De rechter pols
Slide 15 - Quizvraag
Een groep organen die samenwerken noemen we …
A
Een lichaam
B
Een orgaanstelsel
C
Een organogram
D
Een weefsel
Slide 16 - Quizvraag
De huid bestaat van buiten naar binnen uit …
A
Hoornlaag, kiemlaag, opperhuid
B
Hoornlaag, lederhuid, vetweefsel
C
Opperhuid, lederhuid, kiemlaag
D
opperhuid, lederhuid, onderhuid bindweefsel
Slide 17 - Quizvraag
Welke organen worden van bloed voorzien door de kleine bloedsomloop?
A
hart
B
hersenen
C
Longen
D
Maag, lever, darm
Slide 18 - Quizvraag
Aan welk van de volgende organen geeft de alvleesklier rechtstreeks producten af?
A
De dikke darm
B
Galblaas
C
Lever
D
De 12 vingerige darm
Slide 19 - Quizvraag
Wat is een andere term voor de stofnaam van een geneesmiddel?
A
Chemische naam
B
Generieke naam
C
Merknaam
D
. De spécialiténaam.
Slide 20 - Quizvraag
Salbutamol is een sympaticomimeticum. Welke bijwerking komt regelmatig voor bij medicijnen uit deze groep?
A
Dichtbij niet meer kunnen zien
B
Droge mond
C
Hartkloppingen
D
Obstipatie
Slide 21 - Quizvraag
Welk van de volgende antistollingsmiddelen werkt via remming van de trombocytenaggregatie (‘het aan elkaar plakken van de bloedplaatjes’)?
A
Acenocoumarol
B
Dabigratan
C
Dipyridamol
D
Fenprocoumon
Slide 22 - Quizvraag
Welk van de volgende medicijnen behoort tot de antihistaminica?
A
Budesonide.
B
Ceterizine
C
Fluticason
D
Mometason
Slide 23 - Quizvraag
Voor welk voedselbestanddeel zijn patiënten met coeliakie overgevoelig?
A
Bepaalde E- nummers
B
Conserveermiddelen
C
Gluten
D
Kleurstoffen
Slide 24 - Quizvraag
Welke bewering is juist voor wat betreft een worminfectie in Nederland?
A
Aarsmadeninfecties kunnen behandeld worden met mebendazol.
B
Bij terugkerende worminfecties moet antibiotica gegeven worden.
C
De meest voorkomende klacht bij een lintworm-infectie is jeuk rond de anus.
D
De meest voorkomende worminfectie in Nederland is de lintworm
Slide 25 - Quizvraag
Welke vitamine wordt er gegeven bij botontkalking?
A
Vitamine A
B
Vitamine B12
C
Vitamine C
D
Vitamine D
Slide 26 - Quizvraag
. Bij de ziekte van Ménière kunnen tijdens een aanval de ogen snel heen en weer bewegen. Hoe wordt dit symptoom genoemd?
A
Acathisie
B
Chloasme
C
Nystagmus
D
Pediculosis
Slide 27 - Quizvraag
Welke combinatie van symptomen past bij een hypothyreoïdie?
A
Droge huid en het altijd warm hebben
B
Kouwelijk en verstopping
C
Uitpuilende ogen en kouwelijk
D
Verstopping en altijd warm hebben
Slide 28 - Quizvraag
Waar zit het probleem bij cataract of staar?
A
In de ooglens
B
In het glasachtig lichaam
C
In het hoornvlies
D
In het netvlies
Slide 29 - Quizvraag
Hoe heet een blijvende piep of suisgeluid in de oren?