Les 12 Het personage

Les 12
 Het personage
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Les 12
 Het personage

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling les 10


De samengestelde zin even kort herhalen.

Slide 2 - Tekstslide

Je vermaakt je met je favoriete tv-vriendjes in deze app.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 3 - Quizvraag

Daarna hoef je niets te doen, want je lidmaatschap wordt automatisch verlengd.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een enkelvoudige en een samengestelde zin?
A
Enkelvoudige zin: twee of meer persoonsvormen
B
Samengestelde zin: één persoonsvorm
C
Enkelvoudige zin: één persoonsvorm. Samengestelde zin: twee of meer persoonsvormen.

Slide 5 - Quizvraag

De voegwoorden en/of/maar/want/dus en een komma geven aan dat het gaat om een samengestelde zin met nevenschikking.
A
Juist
B
Fout

Slide 6 - Quizvraag

Als je het voegwoord of de komma weglaat, krijg je twee mooie enkelvoudige zinnen.
A
Juist
B
Fout

Slide 7 - Quizvraag

De voegwoorden als/dat/omdat/terwijl ... en een die/dat ... geven aan dat het gaat om een samengestelde zin met onderschikking.
A
Juist
B
Fout

Slide 8 - Quizvraag

Dat komt omdat de verschillen gigantisch zijn.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin met onderschikking
C
Samengestelde zin met nevenschikking

Slide 9 - Quizvraag

Is onze taal ook objectief mogelijk voor iedereen?
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin met onderschikking
C
Samengestelde zin met nevenschikking

Slide 10 - Quizvraag

De regels voor 'er' zijn lastig, want die regels zijn talrijk.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin met onderschikking
C
Samengestelde zin met nevenschikking

Slide 11 - Quizvraag

Les 12 Het personage


Het personage p. 139

Slide 12 - Tekstslide

Het personage
Oefening 1 op p. 139

Lees de tekst en beantwoord de vragen op p. 140.

Slide 13 - Tekstslide

Waarom denkt Kersting dat hij weinig hoofdrollen krijgt?
A
Regisseurs vinden hem niet goed genoeg.
B
Regisseurs vinden hem te heftig en hij heeft niet de juiste kop.

Slide 14 - Quizvraag

Het personage
Oefening 1 op p. 139

Vraag a

- Regisseurs vinden hem te heftig en hij heeft niet de juiste kop.

Slide 15 - Tekstslide

Vindt hij dat erg?
A
Ja, zo mist hij veel kansen.
B
Nee, hij kan veel bijdragen zonder de echte verantwoordelijkheid te hebben.

Slide 16 - Quizvraag

Het personage
Oefening 1 op p. 139

Vraag a

- Nee, hij kan veel bijdragen zonder de echte verantwoordelijkheid te hebben.

Slide 17 - Tekstslide

Wat is de betekenis van TYPECASTING? Leid het af uit de tekst.
A
Een acteur is zo slecht in het spelen van een bepaalde rol dat hij nooit gevraagd wordt om die rol te spelen.
B
Een acteur is vergroeid met een type rol en hij wordt steeds voor diezelfde rol gevraagd.

Slide 18 - Quizvraag

Het personage
Oefening 1 op p. 139

Vraag a

- Een acteur raakt zo vergroeid met een type rol (held, slechterik, dommerik ...) dat hij steeds voor diezelfde rol wordt gevraagd.

Slide 19 - Tekstslide

Typecasting (p. 140)
  • Typecasting = acteur/actrice is zo vergroeid geraakt met een type rol dat hij/zij steeds in die rol wordt gecast

--> Bv. held, antiheld, slechterik, dommerik ...


Slide 20 - Tekstslide

Het personage
Oefening 3 op p. 141-142

Luister naar de tekst en beantwoord de vragen op p. 142.

Slide 21 - Tekstslide

Wat weet je allemaal over Madison (Mo)?

- Geslacht
- Leeftijd
- Familiesamenstelling
- Twee karaktertrekken

Slide 22 - Open vraag

Het personage
Oefening 3 op p. 141-142

Vraag d

- Geslacht = vrouw
- Leeftijd = vijftien
- Familiesamenstelling = een geadopteerde zus (Lauren), een moeder, een schoonbroer
- Twee karaktertrekken = niet erg sociaal, denkt veel na

Slide 23 - Tekstslide

Hoe staat Madison tegenover Jam?
A
Jam is haar lief.
B
Jam is haar schoonbroer en ziet hem als haar jonge broer.
C
Jam is haar schoonbroer en ziet hem als haar grote broer.

Slide 24 - Quizvraag

Het personage
Oefening 3 op p. 141-142

Vraag e

- Jam is haar schoonbroer en ziet hem als haar grote broer.

Slide 25 - Tekstslide

Waarom heeft Madison het moeilijk met de komst van de baby?
A
Ze houdt niet van baby's.
B
Ze is jaloers, want ze is bang dat de baby de relatie met haar zus en schoonbroer gaat veranderen.

Slide 26 - Quizvraag

Het personage
Oefening 3 op p. 141-142

Vraag f

- Ze is jaloers, want ze is bang dat de baby de bijzondere relatie met haar zus en schoonbroer zal veranderen.

Slide 27 - Tekstslide

Op welke manier krijg je informatie over de personages?
A
De personages stellen zichzelf voor.
B
Het hoofdpersonage vertelt over het innerlijk en het uiterlijk van zichzelf en de andere personages. De lezer leidt de informatie zelf af door de situaties in het verhaal.

Slide 28 - Quizvraag

Het personage
Oefening 3 op p. 141-142

Vraag g

- De personages stellen zichzelf voor. = NEE

- Het hoofdpersonage vertelt over het innerlijk en het uiterlijk van zichzelf en de andere personages. = JA

- De lezer leidt de informatie zelf af door de situaties in het verhaal. = JA

Slide 29 - Tekstslide

Personage (p. 143)
  • Schrijver/auteur geeft veel informatie over de personages in een verhaal

  • Kan gaan om: 

--> Innerlijke en uiterlijke kenmerken
--> Identiteit
--> Verhouding tot anderen

==> Je krijgt deze informatie via de personages of de verteller

Slide 30 - Tekstslide

Personage (p. 143)
  • Schrijver geeft een antwoord op de volgende vragen: 

- Wat voor iemand is het personage?
- Wat doet het personage?
- Wat zegt, denkt of voelt het personage?
- Wat zeggen de andere personages over hem/haar? 
- Wat zegt een (externe) verteller over het personage?

Slide 31 - Tekstslide

Het personage
Oefening 5 op p. 144-146

Luister naar de tekst en beantwoord vraag d op p. 146.

Slide 32 - Tekstslide

Zal aanleiding zijn tot de crisis in het verhaal, tegenstander van het hoofdpersonage.
Bevolkt de achtergrond en is niet echt belangrijk voor de verhaallijn.
Is de helper van de hoofdpersoon.
Sam
Finto
Finto's moeder

Slide 33 - Sleepvraag

Het personage
Oefening 5 op p. 144-146

Vraag d p. 146

- Sam = Is de helper van de hoofdpersoon.

- Finto = Zal aanleiding zijn tot de crisis in het verhaal, tegenstander van het hoofdpersonage.

- Finto's moeder = Bevolkt de achtergrond en is niet echt belangrijk voor de verhaallijn.

Slide 34 - Tekstslide

Rolverdeling (p. 146)
  • Rolverdeling = in een verhaal is een duidelijke rolverdeling aanwezig

- Protagonist = wordt voor een probleem geplaatst dat hij/zij moet oplossen
                             = belangrijkste figuur/hoofdpersonage
                             = verhaal draait rond dit personage

- Antagonist = tegenspeler: maakt het de protagonist moeilijk/onmogelijk om doel te bereiken
                            = belangrijke invloed op protagonist 


Slide 35 - Tekstslide

Rolverdeling (p. 146)
- Nevenfiguren = kunnen verschillende rollen spelen
                                 = helpers/tegenstanders van protagonist
                                 = je komt minder over hen te weten
                                 = een of twee duidelijke karaktertrekken
                                 = reageren vaak op dezelfde manier

- Figuranten = blijven op de achtergrond
                           = niet belangrijk voor het verhaal


Slide 36 - Tekstslide

Vol en vlak karakter (p. 148)
  • Vol karakter = personages lijken echte mensen met verschillende karaktertrekken
                                 = maken een evolutie door 

                                 ==> Bv. Personages in boeken waar het om personen gaat

  • Vlak karakter = personages zijn stereotiep = vast en onveranderlijk 
                                   = opvallende eigenschap + reageren op dezelfde manier

                                   ==> Bv. Stripfiguren, personages in reclamespots of in een                                                                                          komedie


Slide 37 - Tekstslide

Held en antiheld (p. 148)
  • Held = traditioneel hoofdpersonage van het verhaal
                  = heeft goede eigenschappen

                  --> streeft nobel doel na, bestrijdt het kwade
                  --> dapper, sterk, knap en slim

  • Antiheld = mist de kwaliteiten of heeft tegenovergestelde eigenschappen

                     --> egoïsme, luiheid

                     ==> Kan ook sympathie winnen bij lezers omwille van gebreken


Slide 38 - Tekstslide

Het personage
Oefening 7 op p. 148-149

Luister naar het fragment en beantwoord vraag g op p. 149.

Slide 39 - Tekstslide

Zijn de hoofdpersonages volle of vlakke karakters?
A
Vol
B
Vlak

Slide 40 - Quizvraag

Waarom zijn het volle karakters?
A
Ze blijven doorheen het verhaal hetzelfde.
B
Ze maken een evolutie door en veranderen.

Slide 41 - Quizvraag

Het personage
Oefening 7 op p. 148-149

Vraag g op p. 149

- Vol karakter

- Ze wilden eerst een winkel overvallen, maar door de gebeurtenissen in de auto bedenken ze zich. Ze maken een evolutie door.

Slide 42 - Tekstslide

Oefeningen
Oefeningen op Pelckmans Portaal

- Les 10 De samengestelde zin
- Les 12 Het personage

Slide 43 - Tekstslide