Week 4. Les 5 en 6. Hoofdstuk 4: Een goede vragenlijst en Hoofdstuk 5: Tabellen en grafieken

Les 5
Marktonderzoek (VE4)
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
Marktonderzoek V04MBOStudiejaar 2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Les 5
Marktonderzoek (VE4)

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Agenda (90 minuten)
  • Start video onderzoek RTL Nieuws van 10 september.
  • Herhaling hoofdstuk 3: Het onderzoeksplan
  • Vragen huiswerk?
  • Hoofdstuk 4: Een goede vragenlijst. 
  • Hoofdstuk 5: Tabellen en grafieken

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Video RTL Nieuws 10 september

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Examenmatrijs
1.1 De kandidaat formuleert, op basis van beschikbare informatie over de wensen van de opdrachtgever, een adequate hoofdvraag (centrale onderzoeksvraag). 

1.2 De kandidaat formuleert, op basis van de gekozen hoofdvraag, relevante deelvragen.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenvragen 1.1 en 1.2
Kleinere orders
Uitgeverij Bookstore constateert dat de huidige klanten (boekwinkels) het afgelopen jaar per order minder boeken bestelden. De jaaromzet bleef echter wel gelijk, omdat de boekwinkels meer bestellingen plaatsten. Deze toename leidt tot meer druk bij het transport en de orderverwerking. Om na te gaan hoe het komt dat er meer, maar wel kleinere bestellingen zijn gedaan, besluit Bookstore een onderzoek te houden.

  1. Formuleer een duidelijke hoofdvraag voor het marktonderzoek van Bookstore.
  2. Formuleer twee deelvragen voor het marktonderzoek van Bookstore, die zijn afgeleid van de hoofdvraag uit vraag 1. 


Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenvragen 1.1 en 1.2
1. Formuleer een duidelijke hoofdvraag voor het marktonderzoek van Bookstore. 

De hoofdvraag voldoet aan de volgende criteria.
1) Is helder geformuleerd, zodat duidelijk is wat de centrale onderzoeksvraag is die beantwoord moet worden.
2) Is in vraagvorm geformuleerd en geeft aan wie de opdrachtgever is.

Bijvoorbeeld
• Hoe kan Bookstore de boekwinkels stimuleren om voortaan grotere bestellingen te plaatsen?
• Hoe kan Bookstore ervoor zorgen dat de boekwinkels komend jaar per bestelling meer boeken inkopen?
Ook andere hoofdvragen kunnen juist zijn. Dit is ter beoordeling van de beoordelaar.

.






Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenvragen 1.1 en 1.2
2. Formuleer twee deelvragen voor het marktonderzoek van Bookstore, die zijn afgeleid van de hoofdvraag uit vraag 1.

Elke deelvraag voldoet aan de volgende criteria.
1) Komt voort uit de hoofdvraag en draagt hierdoor bij aan de beantwoording van de hoofdvraag.
2) Is duidelijk geformuleerd.
3) De deelvragen overlappen elkaar niet (de vragen dekken ieder een ander aspect van het onderwerp).
4) Zijn relevant (ze behelzen begrippen uit de probleemanalyse en de hoofdvraag; er worden geen nieuwe onderwerpen aangesneden).


Bijvoorbeeld
• Hoe komt het dat de boekwinkels vaker kleinere orders plaatsen bij Bookstore?
• Welke voordelen kunnen we de boekwinkels bieden, zodat zij grotere orders plaatsen?
Ook andere deelvragen kunnen juist zijn. Dit is ter beoordeling van de beoordelaar. 
.






Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vragen huiswerk
Opdrachten H3

Verwerkingsvragen:
5, 6, 7, 10 en 11

Toepassingsvragen:
5


Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Examenmatrijs
1.3 De kandidaat formuleert, op basis van een bepaald vraagpunt (onderwerp), relevante open of gesloten enquêtevragen die aan de gestelde eisen voldoen. 

1.4 De kandidaat beoordeelt of een gegeven onderzoeksvoorstel/-opzet aan de gestelde eisen voldoet, gelet op een of meer van de volgende zaken: haalbaarheid, representativiteit, geschiktheid van bronnen en kwantitatief/kwalitatief. 

2.2 De kandidaat selecteert voor een gegeven situatie of onderzoeksvraag een geschikte vorm van enquête of interview: mondelinge enquête (face to face), telefonische enquête, schriftelijke enquête (e-mail-enquête), web-enquête (online enquête), ongestructureerd-, gestructureerd-, half gestructureerd interview, diepte-interview of groepsdiscussie. 


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Enquête
Het management van het Nova College wil onderzoek naar drugsgebruik onder haar studenten.
 
Bedenk 5 verschillende enquêtevragen, waarvan 2 open en 3 gesloten vragen

Let op: 
> Geen suggestieve vragen
> Geen dubbele vragen in één vraag
> Geen negatief geformuleerde vragen
> Geen te breed geformuleerde vragen
> Sociaal wenselijke antwoorden
> Te moeilijke vragen

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een groothandel wil de mening van de detaillisten peilen over diverse thema's, zoals de kwaliteit van de producten, de service en de betrouwbaarheid van de leveringen. De groothandel vindt persoonlijk contact met de detaillisten bij het onderzoek belangrijk, zodat eventueel doorgevraagd kan worden. Daarnaast wil de groothandel snel over de resultaten beschikken en niet te veel geld besteden.

Wat is in deze situatie de meest geschikte enquêtevorm?
A
Mondelinge enquete
B
Telefonische enquete
C
Schriftelijke enquete
D
Online enquete

Slide 14 - Quizvraag

Telefonische enquête
Ter beoordeling van de beoordelaar
Bijvoorbeeld
• Een telefonische enquête is persoonlijker dan online en je kunt
doorvragen over de mening van de respondent, waardoor meer
en gedetailleerdere informatie naar voren komt. De resultaten
worden direct ingevoerd, waardoor snelle verwerking en analyse
mogelijk is.
• Het is goedkoop vergeleken met een mondelinge enquête.
Een grote drogisterijketen met ruim 500 filialen verspreid over heel Nederland, wil de klanttevredenheid onderzoeken. Voorstel is om een enquête te houden onder de bezoekers van de filialen in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht. In elk van deze filialen worden komende donderdag zoveel mogelijk bezoekers geïnterviewd.

Is het onderzoeksvoorstel van de drogisterijketen representatief? Onderbouw je antwoord met twee verschillende argumenten.

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grafieken en diagrammen

Slide 17 - Tekstslide

https://longreads.cbs.nl/nederland-in-cijfers-2024/hoe-oud-zijn-motorrijders-en-hun-motor/
Hoofdstuk 5 
2.5 De kandidaat geeft voor een gegeven situatie aan wat de meest geschikte manier is om de resultaten weer te geven: grafiek, frequentietabel, kruistabel, staafdiagram, lijndiagram, cirkeldiagram, beelddiagram of spreidingsdiagram (scatterdiagram). 

3.9 De kandidaat leidt de gevraagde informatie af uit een tabel. 

3.10 De kandidaat leidt de gevraagde informatie af uit een grafiek/diagram. 





Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdstuk 5 - maak een vlog/instagrampost
Maak een Instagrampost of een vlog waarin je het verschil uitlegt tussen een grafiek, frequentietabel, kruistabel, staafdiagram, lijndiagram, cirkeldiagram, beelddiagram en spreidingsdiagram (scatterdiagram). Hieruit moet duidelijk worden wat het verschil is tussen de verschillende grafieken. 




Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdstuk 5 - 4 oefenvragen
Maak de 4 oefenvragen (zie Moodle)


Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk
Opdrachten H4

Verwerkingsvragen:
Toepassingsvragen

Opdrachten H5

Verwerkingsvragen:
Toepassingsvragen:

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Hoofdstuk 6: Centrummaten, meetniveaus en datasets


Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat vonden we van deze les?
010

Slide 23 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Les 6
Marktonderzoek (VE4)

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Agenda (90 minuten)
  • Herhaling hoofdstuk 5
  • Hoofdstuk 6

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

ongeveer minuut 4:15 start t/m 7:50 min.
Cijfers, prinsjesdag, modaal inkomen
Hoofdstuk 5 - 4 oefenvragen
Oefenvragen bespreken. Zie antwoorden in Moodle.

  1. Kijk het werk van degene naast je na.
  2. Vragen?



timer
10:00

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling H5 + start H6
 Ga naar de website van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS).
  1. Hoeveel fastfood restaurants waren er in 2014 en hoeveel in 2024?
  2. Hoe groot is de toename in 2024 t.o.v. 2014?
  3. Welke ontwikkelingen zie je in de lijndiagram in fastfoodrestaurants en restaurants?
  4. Waar is het aantal fastfoodrestaurants per 1000 inwoners in 2024 het grootst?

Slide 28 - Tekstslide

https://longreads.cbs.nl/nederland-in-cijfers-2024/hoeveel-fastfoodrestaurants-zijn-er/
Examenmatrijs hoofdstuk 6
3.7 De kandidaat leest de modale klasse of de modus af uit een gegeven onderzoeksresultaat.


3.8 De kandidaat berekent uit een gegeven onderzoeksresultaat het gewogen gemiddelde.





Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Statistiek

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Centrummaat
Kengetal dat aangeeft wat het gemiddelde of de meest voorkomende waarde is van een reeks cijfers:
  • gemiddelde
  • modus
  • mediaan

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het gemiddelde
Als je gegevens hebt verzameld, kun je statische berekeningen doen.
  • Je kunt bijvoorbeeld het gemiddelde van bepaalde gegevens berekenen. 

Er zijn twee soorten gemiddeldes:
  • het ongewogen gemiddelde.
  • het gewogen gemiddelde.

Bij het ongewogen gemiddelde tel je alle waarden bij
elkaar op en deel je het totaal door het aantal meetwaarden.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bereken het ongewogen gemiddelde van de productie in een kunststoffabriek

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het gemiddelde
Bij het gewogen gemiddelde worden alle waarden meegerekend, ook de waarden die vaker voorkomen.

  • In het gewogen gemiddelde is de wegingsfactor meegenomen.

  • De wegingsfactor is het getal dat aangeeft hoe zwaar het getal
    in de berekening meetelt
    .

Voorbeeld:
In een studenterapport wegen sommige cijfers van bepaalde vakken zwaarder mee dan andere. Deze cijfers worden dan vermenigvuldigd met de wegingsfactor.



Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een frequentietabel?

Slide 36 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Frequenties
De frequentie betekent hoe vaak dezelfde gegevens voorkomen.

  • Deze gegevens zetten we in een frequentietabel.

Voorbeeld:
Een controleert controleert de kleur van 29 gedrukte foto's. Hij geeft ze een waarde van 0 - 10. Voor het tellen van de waarden een turfstaat.




Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Frequenties
Soms zegt alleen het gemiddelde niet genoeg.
  • Afw. waarden zie je in het gemiddelde.

Voorbeeld:
Als je alleen naar het gemiddelde kijkt, lijkt het alsof de foto's redelijke goed zijn. Als je de gegevens goed bekijkt dan:
  • 4 van de 12 een voldoende. 
  • 8 van de 12 een onvoldoende.

Je kunt beter de relatieve frequentie bekijken.



Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Modus
De modus is de meetwaarde die het vaakst voorkomt in een meting.

Het voordeel van de modus is dat je niet in de war raakt door uitschieters in een meting.

Uitschieters - geen invloed op de modus.
Uitschieters - wel invloed op de gemiddelde.

Slide 39 - Tekstslide

Bij het voorbeeld: "Aantal fouten Ploeg A", komt "fout in bekers' het vaakst voor, dus de modus is 'fout in bekers'.
Mediaan
De mediaan is de middelste meetwaarde.

Je moet eerst de meetwaarde op volgorde van grootte zetten.

  • Bij een oneven aantal heb je altijd een middelste waarde.

  • Bij een even aantal neem je de middelste twee meetwaarden en bereken je de mediaan.

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klassen
  • Soms heb je veel verschillende metingen gedaan en zijn de onderlinge meetwaarden allemaal verschillend.

  • Een aantal meetwaarden die dicht bij elkaar liggen combineer je in groepjes.                                    (klassen)

  • Een klasse heeft een hoogste (bovengrens) en een laagste waarde (ondergrens)                                             (klassengrenzen)

  • Het verschil tussen de bovengrens en ondergrens van een klasse de klassenbreedte.

  • De meetwaarden hebben ook een spreidingsbreedte.

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling hoofdstuk 6 - Definitielijst
  • Gemiddelde: Het getal dat de som van alle getallen in een set deelt door het aantal getallen in die set.
  • Gewogen gemiddelde: Een gemiddelde waarbij sommige waarden meer wegen dan andere.
  • Frequentie: Het aantal keren dat een bepaalde waarde voorkomt in een set van gegevens.
  • Frequentietabel: Een tabel die het aantal keren dat elke waarde voorkomt in een set van gegevens weergeeft.
  • Modus: De waarde die het meest voorkomt in een set van gegevens.
  • Mediaan: De middelste waarde in een set van gegevens wanneer deze in oplopende volgorde zijn gerangschikt.
  • Klassebreedte: Het verschil tussen de bovenste en onderste grenzen van een klasse.
  • Klassen: Groepen waarin gegevens kunnen worden onderverdeeld.

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak de oefenvragen H6
Verwerkingsvragen: 1, 2, 3, 4 en 7
Toepassingsvragen: 1 en 2 

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 44 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 1 ding op waarover je meer wilt weten.

Slide 45 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.