Tekstverbanden en signaalwoorden

Wat weet je al van signaalwoorden?
1 / 31
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat weet je al van signaalwoorden?

Slide 1 - Open vraag

Wat is in de volgende zin een signaalwoord en hoe noem je het tekstverband?
Ik ben te laat, omdat ik me heb verslapen.

Slide 2 - Open vraag

Tekstverbanden en signaalwoorden







Wat zijn tekstverbanden en signaalwoorden?



Slide 3 - Tekstslide

Lesdoel



Aan het eind van deze les ken je minimaal vier verbanden met de bijbehorende signaalwoorden.

Slide 4 - Tekstslide

Tekstverbanden
De bouwstenen van een tekst worden door tekstverbanden aan elkaar verbonden. De schrijver gebruikt hiervoor signaalwoorden.

Slide 5 - Tekstslide

Welke vier tekstverbanden moet je kennen!

Er zijn nog meer tekstverbanden. Dit zijn voorlopig de belangrijkste.
- Opsomming
- Tegenstelling
- Oorzaak - gevolg
- Reden, verklaring

Slide 6 - Tekstslide

Uitleg

De theorie staat in de paragraaf zakelijk lezen. Je kunt via de knop " toon meer theorie" alles lezen over tekstverbanden en signaalwoorden. (par. 5.5)

Je hebt ook aantekeningen in leswijs maken: klik op aantekeningen en kies voor de bijbehorende paragraaf. (korte uitleg hierover!)


- opsommingen

- tegenstelling

- reden / verklaring

- oorzaak en gevolg



Slide 7 - Tekstslide

Wat is een signaalwoord?
• Verbindingswoorden
•Signaalwoorden geven het verband aan tussen zinsdelen, zinnen en alinea’s

Slide 8 - Tekstslide

Opsomming

Een voetbalteam bestaat uit: een keeper, verdedigers, middenvelders, aanvallers, een coach, wisselspelers en een verzorger.


Signaalwoorden zijn:

ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, ten slotte, en.

Maar ook: dubbele punt (:); liggende streepjes (-); getallen (1,2,3); dots.

Slide 9 - Tekstslide

Opsomming
En, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens

Slide 10 - Tekstslide

tegenstelling

Vanmorgen moest ik vroeg opstaan, maar morgen kan ik uitslapen.


 Signaalwoorden zijn:

tegenover, maar, hoewel, echter, toch, aan de ene kant...aan de andere kant.

Slide 11 - Tekstslide

Tegenstelling
Zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e)

Slide 12 - Tekstslide

Tekstverbanden
• Tegenstelling
Signaalwoorden?
Geef een voorbeeld

• Oorzaak-gevolg
Signaalwoorden?
Geef een voorbeeld

Slide 13 - Tekstslide

Oorzaak – gevolg
Door, doordat, waardoor, te danken aan

Slide 14 - Tekstslide

Verklaring / argument
Want, omdat, daarom, vanwege, immers,

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeld

Je kunt veel verschillende soorten sporten noemen. Denk bijvoorbeeld aan wintersport.


Signaalwoorden zijn:

bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou, onder andere.

Slide 16 - Tekstslide

Tekstverbanden
• Voorbeeld
Signaalwoorden?
Geef een voorbeeld


• Opsomming
Signaalwoorden?
Geef een voorbeeld

Slide 17 - Tekstslide

Tekstverbanden
• Middel-doel
Signaalwoorden?
Geef een voorbeeld

• Conclusie
Signaalwoorden?
Geef een voorbeeld

• Voorwaarde
Signaalwoorden?
Geef een voorbeeld

Slide 18 - Tekstslide

Theorie signaalwoorden

Slide 19 - Tekstslide

Welke signaalwoorden horen bij het tekstverband 'opsomming'?

Slide 20 - Woordweb

Welke signaalwoorden horen bij het tekstverband 'tegenstelling'?

Slide 21 - Woordweb

Welke signaalwoorden horen bij het tekstverband 'oorzaak gevolg'?

Slide 22 - Woordweb

Welke signaalwoorden horen bij het tekstverband 'reden verklaring'?

Slide 23 - Woordweb

"Onregelmatige werktijden, de hitte en de hectiek van de keuken, het contact met gasten, dat kun je op school niet nabootsen."

Welk verband kom je hierboven tegen?
A
tegenstelling
B
opsomming
C
voorbeeld
D
geen verband

Slide 24 - Quizvraag

"Het leerbedrijf waar je stage gaat lopen, is niet verplicht je een vergoeding te betalen. Maar in de praktijk doen leerbedrijven dit meestal wel.

Welk verband kom je hierboven tegen?
A
Opsomming
B
tegenstelling
C
geen verband
D
voorbeeld

Slide 25 - Quizvraag

Vandaag leer je verschillende vormen van migratie. Denk bijvoorbeeld aan emigratie.

Welk signaalwoord kom je hierboven tegen?
A
migratie
B
verschillende
C
denk....aan
D
bijvoorbeeld

Slide 26 - Quizvraag

Welk verband staat in deze zin?
Zijn vriendin daarentegen is wel heel erg aardig.
A
Opsomming
B
Oorzaak-gevolg
C
Conclusie
D
Tegenstelling

Slide 27 - Quizvraag

Welk verband staat in deze zin?
In de winkel haal ik brood en melk.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Middel-doel
D
Voorwaarde

Slide 28 - Quizvraag

Welk verband staat in deze zin?
In de winkel haal ik brood en melk.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Middel-doel
D
Voorwaarde

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

Aan de slag!
7.05 en 7.06

7.07 en 7.08

Slide 31 - Tekstslide