les paragraaf 3 en 4 verwijswoorden

les paragraaf 3 verwijswoorden
Les formuleren
paragraaf 3 verwijzen met deze, die, dit en dat
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

les paragraaf 3 verwijswoorden
Les formuleren
paragraaf 3 verwijzen met deze, die, dit en dat

Slide 1 - Tekstslide

De chimpansee is de bekendste mensaap. De chimpansee is bijna net zo groot als de mens, maar een stuk lichter, behaarder en iets minder intelligent. De chimpansee is wel sterker en de chimpansee kan veel beter klimmen. Toch blijft een chimpansee bij voorkeur op de grond. 
De chimpansee is de bekendste mensaap. De chimpansee is bijna net zo groot als de mens, maar de mens is een stuk lichter, behaarder en iets minder intelligent dan de chimpansee. De chimpansee is wel sterker en de chimpansee kan veel beter klimmen. Toch blijft een chimpansee bij voorkeur op de grond. 

Slide 2 - Tekstslide

les paragraaf 3 verwijswoorden
Verwijswoorden

Doel: 
  • voorkomen dat je een zelfstandig naamwoord steeds herhaalt;
  • een verwijswoord verwijst terug naar een woord dat eerder genoemd is.

Slide 3 - Tekstslide

les paragraaf 3 verwijswoorden
Welk verwijswoord?

  • afhankelijk van het woordgeslacht van het zelfstandig naamwoord waarnaar het verwijswoord terugwijst.
  • mannelijk (m), vrouwelijk (v) of onzijdig (o)
  • mannelijk en vrouwelijk = lidwoord de 
  • onzijdig =lidwoord het 

Slide 4 - Tekstslide

les paragraaf 3 verwijswoorden
de-woorden (mannelijk of vrouwelijk) -> die of deze
Onze hond, die oud is, loopt mank.
Mag ik jouw pen lenen, want deze schrijft niet fijn.

het-woorden (onzijdig) -> dit of dat
Ik zoek een spannend boek, en dit lijkt me wel wat.
Mijn boek, dat dik is, is een groot succes.

Slide 5 - Tekstslide

In mijn agenda, ... ik altijd bij me heb, hou ik al mijn afspraken bij.
A
dat
B
deze
C
dit
D
die

Slide 6 - Quizvraag

Roza heeft eindelijk een baantje gevonden ... ze leuk vindt.
A
dit
B
dat
C
die
D
deze

Slide 7 - Quizvraag

Het meisje ... daar loopt, is mijn nichtje.
A
dit
B
die
C
dat
D
deze

Slide 8 - Quizvraag

les paragraaf 3 verwijswoorden
Nu:
Maken formuleren §3 (blz. 234 - 235): opdr. 1 t/m 4



Slide 9 - Tekstslide

les paragraaf 3 verwijswoorden
Formuleren paragraaf 4
Verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden 

Slide 10 - Tekstslide

les paragraaf 3 verwijswoorden
Verwijswoorden paragraaf 4 


Lesdoel: op de juiste manier met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden verwijzen naar mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden



Slide 11 - Tekstslide

les paragraaf 3 verwijswoorden
deze, die, dit of dat?

Mark heeft een liedje in zijn hoofd en … neuriet hij al heel de dag.

Tim kijkt naar de serie ... hij al jaren volgt.






Slide 12 - Tekstslide

les paragraaf 3 verwijswoorden
Verwijzen met deze, die, dit of dat: 

Naar de-woorden wijs je terug met deze en die
Naar het-woorden wijs je terug met dit en dat


Functie van verwijswoorden?




Slide 13 - Tekstslide

les paragraaf 3 verwijswoorden
Functie: 
Een verwijswoord wijst meestal terug naar een woord of een groepje woorden dat eerder genoemd is. 

Herhalingen maken een tekst saai. Om te voorkomen dat je in een tekst steeds dezelfde zelfstandige naamwoorden schrijft, gebruik je verwijswoorden. 




Slide 14 - Tekstslide

les paragraaf 3 verwijswoorden
Verwijzen kun je met: 

- deze, die, dit en dat
- persoonlijke voornaamwoorden
- bezittelijke voornaamwoorden




Slide 15 - Tekstslide

les paragraaf 3 verwijswoorden
Verwijzen kun je met: 

- deze, die, dit en dat
- persoonlijke voornaamwoorden
- bezittelijke voornaamwoorden

Sonja wil graag naar het concert van Lil Kleine. Ze vindt zijn muziek fantastisch.


Slide 16 - Tekstslide

zelfstandig naamwoord
verwijswoorden
enkelvoud, mannelijk
hij, hem, zijn
enkelvoud, vrouwelijk
zij, ze, haar
enkelvoud, onzijdig
het, zijn
meervoud bij personen
zij, ze, hen
meervoud bij dieren/dingen
ze, hun
Welk verwijswoord je gebruikt, hangt af van het woordgeslacht van het woord waarnaar je verwijst:

Slide 17 - Tekstslide

Zo verwijs je met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden:

Slide 18 - Tekstslide

les paragraaf 3 verwijswoorden
Mannelijk of vrouwelijk?
Vrouwelijk -> woorden met een bepaald achtervoegsel: 
-heid : overheid
-de, -te : liefde, hoogte
-ing : regering
-ij: partij
-ie: familie, 
-theek: bibliotheek
-tuur: cultuur

De vereniging stuurde haar nieuwe leden een brief.
De organisatie heeft een evenement georganiseerd en ze hoopt dat er veel mensen komen.







Slide 19 - Tekstslide

les paragraaf 3 verwijswoorden
Mannelijk of vrouwelijk?

Je kan ook kijken of het woord iets weergeeft dat tastbaar is of niet: iets wat je wel of niet kan aanraken.

Meestal is iets tastbaars mannelijk en iets wat niet tastbaar is, is meestal vrouwelijk: 
- De boom: tastbaar -> mannelijk
- De vriendschap: niet tastbaar -> vrouwelijk

Slide 20 - Tekstslide

Vul in wat op de puntjes hoort.

De kater lag in de zon te slapen, hij / zij / het genoot van de warmte.

Slide 21 - Open vraag

Vul in wat op de puntjes hoort.

Omdat dit gebouw van historische waarde is, wordt hij / zij / het in zijn / haar oude glorie hersteld.

Slide 22 - Open vraag


De mediatheek heeft al haar / hun / zijn boeken geordend op auteur en genre.

Slide 23 - Open vraag

les paragraaf 3 verwijswoorden
Werken aan de weektaak:

Week 21: formuleren §4 verwijswoorden (2): opdr. 1 - 5 


Slide 24 - Tekstslide