H5.4_ Ga je winst maken?

H5: Investeren moet!
timer
2:00
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H5: Investeren moet!
timer
2:00

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H5.4: Ga je winst maken?


  • Terugblik par. 5.3;
  • Doorlezen par. 5.4;
  • Lesdoelen par.5.4;
  • Uitleg;
  • Maken + bespreken opdrachten;
  • Huiswerk volgende les;
  • Reflectie.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je wilt een auto kopen van 12.000 , gaat 5 jaar mee, en inruilwaarde is 2000
Wat zijn de afschrijvingskosten per jaar?
A
2000
B
4000
C
5000
D
10000

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Behalve loonkosten zijn er nog andere bedrijfskosten. Wat zijn geen bedrijfskosten?
A
het elektriciteitsverbruik van een automaat
B
de huur van het pand
C
inkoop van hamburgers
D
salaris van de werknemers

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Variabele kosten zijn:
A
Kosten die niet afhangen van de omvang van de productie of de afzet.
B
Kosten die afhangen van de grootte van het product
C
Kosten die wel afhangen van de omvang van de productie of de afzet.

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tot de vaste kosten van een bakkerij rekenen we...
A
de huur van het bedrijfspand.
B
de grondstofkosten.
C
de loonkosten uitzendbasis
D
geen van de voorbeelden.

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De afschrijvingskosten per jaar bereken je door ... ?
A
restwaarde : gebruiksduur
B
bedrijfsduur : aanschafwaarde
C
restwaarde : bedrijfsduur
D
(aanschafprijs - restwaarde) : gebruiksduur

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn geen bedrijfskosten ?
A
Huur
B
Benzine van de bedrijfsauto
C
Omzet
D
Loon van de medewerkers

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke kosten horen voor een producent van waterijsjes tot de variabele kosten?
A
De inkoopprijs van de ingrediënten
B
Loon van de vaste arbeiders
C
De huur van het bedrijfspand

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Merlijn heeft een sneakerwinkel
Zijn onderstaande kosten variabele of vaste kosten?

Verzekeringspremie
A
variabele kosten
B
vaste kosten

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mo heeft een bakkerij en koopt een nieuwe oven voor €2.000.
Deze oven zal 10 jaar gebruikt worden en heeft een restwaarde van €200.


Hoeveel moet het bedrijf ieder jaar aan afschrijvingskosten betalen om over 10 jaar een nieuwe oven te kunnen kopen?
A
€200
B
€220
C
€180
D
€160

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je hebt een scooter gekocht voor €2500,-. Na 4 jaar verkoop je de scooter voor 25% van de aankoopwaarde. Wat zijn de afschrijvingskosten per jaar?
A
€625,00
B
€175,35
C
€156,25
D
€ 468,75

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vaste kosten zijn kosten die afhankelijk zijn van de omzet
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je van variabele kosten?
A
Ze zijn elke maand hetzelfde?
B
Loon kosten zijn altijd Variabel?
C
De kosten veranderen als je meer/minder produceert
D
ze veranderen niet als je meer/minder produceert

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen par. 5.4:
  • Je kunt uitleggen wat de functie is van een winst- en verliesrekening;
  • Je kunt de brutowinst en nettowinst berekenen;
  • Je kunt het break-evenpunt van een bedrijf berekenen en met een grafiek afleiden.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel 
Je kunt uitleggen wat de functie is van een winst- en verliesrekening

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Winst-en verliesrekening
Een overzicht van de opbrengsten en kosten van een onderneming in een bepaalde periode (vaak een jaar)

Samen met de balans vormt het de jaarrekening. 
De jaarrekening heeft ook nog een toelichting bij de balans en de winst-en verliesrekening.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel 
Je kunt de brutowinst en nettowinst berekenen

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Winst of verlies?

Slide 19 - Tekstslide

De docent geeft uitleg over de winst- en verliesrekening en de verschillende onderdelen die daarbij horen om uiteindelijk het nettoresultaat te berekenen.
Brutowinst / Nettowinst (of verlies)
Omzet
Inkoopwaarde -
Brutowinst 
Bedrijfskosten -
Nettoresultaat (winst of verlies
Brutowinst = Omzet - inkoopwaarde 
Brutowinst= nettoresultaat + Bedrijfskosten
Omzet = brutowinst + inkoopwaarde

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel 
Je kunt het break-evenpunt van een bedrijf berekenen en met een grafiek afleiden

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Break-evenpunt/ Break-evenafzet
  • Het punt waar een onderneming geen winst maar ook geen verlies maakt.
  • De totale kosten van de onderneming gelijk zijn aan de totale opbrengsten.

2 manieren:
Aflezen uit een grafiek
Berekenen met een formule

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Break-even in een grafiek
Wanneer de lijn van de totale omzet en totale kosten elkaar snijden:
BREAK EVEN POINT
Dus de winst is dan NUL! 

TO = Totale opbrengsten
TK = Totale kosten 
TCK = totale constante kosten 
BEP = break-evenpunt 


Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Break- evenpunt
C/ (p -v)
C = Vaste kosten
p = verkoopprijs
v = variabele kosten.


Voorbeeld:
Een bakker heeft vaste kosten van € 400,- Een brood wordt verkocht voor € 2,- per stuk. De variabele kosten per brood zijn € 0,40
Bereken het break even punt 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Formule break- evenpunt
C/ (p -v)

C = Vaste kosten
p = verkoopprijs
v = variabele kosten.


Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Break- evenpunt
C/ (p -v)
C = Vaste kosten
p = verkoopprijs
v = variabele kosten.
Zie boek blz. 142

Voorbeeld:

400  /  (2 - 0,40) = 

400  / 1,60 = 250

250 broden moet de bakker verkopen voor geen winst/verlies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maken opdrachten 43 en 44
Je hebt 10 minuten de tijd voor het maken van 
opdrachten



timer
10:00

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bespreken opdrachten 43 en 44

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk volgende les
Paragraaf 5.4: Maken opdrachten 
46, 47, 49, 50 en 51

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Reflectie: Zijn de lesdoelen behaald?
  • Je kunt uitleggen wat de functie is van een winst- en verliesrekening;
  • Je kunt de brutowinst en nettowinst berekenen;
  • Je kunt het break-evenpunt van een bedrijf berekenen en met een grafiek afleiden.

Probeer de volgende vragen te beantwoorden zonder het boek te gebruiken.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noem je het aantal verkochte producten?
A
Omzet
B
Afzet
C
Brutowinst
D
Nettowinst

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het punt waar een bedrijf geen winst en geen verlies maakt, heet...
A
verkoopprijs
B
netto winst
C
bruto winst
D
break-even

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een bakkerij heeft vast kosten van € 5000. De prijs voor een brood is € 2,50. De variabele kosten per stuk zijn € 0,50.
Hoeveel bedraagt het break-evenpunt
A
2000
B
5000
C
500
D
2500

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tim is autohandelaar. Deze week is de brutowinst lager dan de bedrijfskosten. Er is sprake van...
A
Nettowinst
B
Nettoverlies

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Afzet= 50 stuks
Verkoopprijs per stuk = €10,-
Inkoopwaarde = €200,-
Brutowinst =....

A
€300,-
B
€2.050,-
C
€290,-
D
€500,-

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Omzet =
A
afzet x consumentenprijs
B
afzet x inkoopprijs
C
afzet x verkoopprijs
D
afzet x btw

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Nettowinst bereken je door.....
A
omzet - afzet
B
afzet x verkoopprijs
C
omzet - bedrijfskosten
D
brutowinst - bedrijfskosten

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is juist ?
A
bruto winst -kosten = inkoop
B
netto winst + kosten = bruto winst
C
omzet-kosten = bruto winst
D
inkoop-bruto winst = netto winst

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een handelaar in rekenmachines verkoopt elke rekenmachine voor € 30,--. De afzet is 1.400 stuks.
De inkoopwaarde is € 32.000.
De bedrijfskosten zijn € 28.000.
Bereken de nettowinst.
A
€ 42.000,-
B
€ 10.000,-
C
- € 4.000,- verlies
D
- € 18.000,- verlies

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Brutowinst bereken je door........
A
afzet - inkoopwaarde
B
omzet - bedrijfskosten
C
omzet - afzet
D
omzet - inkoopwaarde

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De nettowinst is negatief
A
Dan maak je verlies
B
Dan maak je veel winst
C
Dat bestaat niet
D
Dan maak je winst

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat bereken je met de formule
afzet x verkoopprijs?
A
omzet
B
toegevoegde waarde
C
netto winst
D
bruto winst

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Met welke formule bereken je het break-even punt?
: = delen door
x = vermenigvuldig
A
C:(p-v)
B
C:(p+v)
C
Cx(p-v)
D
Cx(p+v)

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Inkoopwaarde =
A
afzet x verkoopprijs
B
afzet x inkoopprijs
C
afzet x consumentenprijs
D
omzet : afzet

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe bereken je de netto winst?
A
Omzet - bedrijfskosten
B
bruto winst - bedrijfskosten
C
Omzet - bruto winst
D
omzet - bruto winst - bedrijfskosten

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe bereken je de bruto winst van een bedrijf?
A
Bruto winst = afzet + bedrijfskosten
B
Bruto winst = omzet + bedrijfskosten
C
Bruto winst = afzet - inkoopwaarde
D
Bruto winst = omzet - inkoopwaarde

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies