Verwijswoorden me, mij, mijn enz.

Verwijswoorden
Mij/Mijn/Me
Je/Jou/Jouw
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Verwijswoorden
Mij/Mijn/Me
Je/Jou/Jouw

Slide 1 - Tekstslide

Verwijswoorden
De verwijswoorden me, mij en mijn lijken erg op elkaar. Je kunt ze daarom ook heel gemakkelijk verkeerd gebruiken. 
Dit geldt ook voor de verwijswoorden je, jou en jouw.

Slide 2 - Tekstslide

Regels mijn/jouw/je
Je gebruikt
mijn  >  als er een bezit achter staat  > Dit is de fiets van mijn zus
jouw > als er een bezit achter staat > Jouw score is hoger.
je > als er een bezit achter staat > Moet hij je baas bellen?

Slide 3 - Tekstslide

Regels mij/me/jou/je
Je gebruikt:
mij  > als er geen bezit achter staat > Waarom luistert niemand
                                                                              naar mij?
me > als er geen bezit achter staat > Bel je me?
jou > als er geen bezit achter staat > Dit cadeau kreeg ik van jou.
je > als er geen bezit achter staat > Wil je die schoen even
                                                                          aangeven?

Slide 4 - Tekstslide

OPDRACHT

Geef van de volgende zinnen aan of achter het woord in hoofdletters een bezit staat of niet. 
Voorbeeld:
Deze stiften zijn van MIJ. JOUW stiften liggen daar.
mij: geen bezit erachter
jouw: wel bezit erachter: stiften

Slide 5 - Tekstslide

Dat woordenboek is niet van JOU.
A
geen bezit erachter
B
wel bezit erachter

Slide 6 - Quizvraag

Ik heb MIJN bus gemist.
A
geen bezit erachter
B
wel bezit erachter

Slide 7 - Quizvraag

Vanochtend heb ik ME verslapen.
A
geen bezit erachter
B
wel bezit erachter

Slide 8 - Quizvraag

Iedereen feliciteerde ME met MIJN verjaardag.
A
me + mijn = geen bezit erachter
B
me = wel bezit erachter mijn = niet
C
me = geen bezit erachter mijn = wel
D
me + mijn = wel bezit erachter

Slide 9 - Quizvraag

JE mag JOUW toetsenbord wel eens schoonmaken.
A
je + jouw = geen bezit erachter
B
je = wel bezit erachter jouw = niet
C
je = geen bezit erachter jouw = wel
D
je + jouw = wel bezit erachter

Slide 10 - Quizvraag

MIJN moeder kan net zo lekker koken als die van JOU.
A
mijn + jou = geen bezit erachter
B
mijn = wel bezit erachter jou = niet
C
mijn = geen bezit erachter jou = wel
D
mijn + jou = wel bezit erachter

Slide 11 - Quizvraag

OPDRACHT
Kies steeds het juiste woord in de zin.

Slide 12 - Tekstslide

Dat konijn van ... is het liefste dat ik ooit heb gezien.
A
jou
B
jouw

Slide 13 - Quizvraag

Gelukkig kan ik altijd op ... rekenen.
A
jou
B
jouw

Slide 14 - Quizvraag

Wil je ... kleren even opruimen?
A
jou
B
jouw

Slide 15 - Quizvraag

Is die doos met make-up van ... ?
A
jou
B
jouw

Slide 16 - Quizvraag

Die laptop die daar staat is van ...
A
mij
B
mijn

Slide 17 - Quizvraag

Heeft Casper de mail van ... al beantwoord?
A
mij
B
mijn

Slide 18 - Quizvraag

Huib heeft al ... shirts uit de kast gehaald.
A
me
B
mijn

Slide 19 - Quizvraag

... hondje heeft een tekenbeet.
A
Me
B
Mijn

Slide 20 - Quizvraag

Kunt u ... vertellen hoe laat de film begint?
A
me
B
mijn

Slide 21 - Quizvraag

Ik ben ... sportschoenen vergeten mee te nemen.
A
me
B
mijn

Slide 22 - Quizvraag

Maak een zin met:
mij - mijn - broer - bioscoop

Slide 23 - Open vraag

Lesdoel behaald?
Wat heb je nu geleerd?

Slide 24 - Tekstslide

Wanneer schrijf je "me"?

Slide 25 - Open vraag

Wanneer schrijf je "jouw"?

Slide 26 - Open vraag

Voor de volgende les
Online maken h4 -> formuleren -> verwijswoorden > Maak de startopdracht, oefening 1, oefening 2 en oefening 3.

Slide 27 - Tekstslide