- Je zoekt de pv (bijvoorbeeld door de zin in een andere tijd te zetten, het woord dat van tijd verandert, is de pv).
- Je kijkt of dat in het enkelvoud of meervoud staat.
- Je zoekt het ow (wie/wat + pv?).
- Je kijkt of dat ook in het enkelvoud of meervoud staat.
Slide 3 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: zinnen onjuist begrenzen
Aangeven waar een zin begint (met hoofdletter) en waar een zin stopt (met een punt) is in de praktijk niet altijd even makkelijk. Bij het begrenzen van zinnen kunnen 2 dingen fout gaan:
1) Je schrijft een bijzin als een zelfstandige zin. Dat mag niet, want een bijzin maakt onderdeel uit van de hoofdzin en hoort er dus aan vast! (*Dat mag niet. Want een bijzin hoort er aan vast.) Je gebruikt zo nodig een komma en geen punt.
2) Er worden ten onrechte twee hoofdzinnen aan elkaar geplakt. Als je hoofdzinnen samenvoegt dan moet je een nevenschikkend voegwoord gebruiken en geen komma!
(*Wij gaan op vakantie, Joop gaat niet mee.) Wij gaan op vakantie, maar Joop gaat niet mee.
Slide 4 - Tekstslide
Hoofdzinnen en bijzinnen
Een zin waar één persoonsvorm in staat, is altijd een hoofdzin. Een hoofdzin kan namelijk een zelfstandige zin zijn, terwijl een bijzin altijd een afhankelijke zin is. Een bijzin kan dus nooit op zichzelf staan (vandaar de naam bijzin).
Slide 5 - Tekstslide
Hoe herken je ze?
Om het verschil tussen een hoofdzin en een bijzin te herkennen, is het handig als je weet wat een onderwerp is en wat een persoonsvorm is. Zie hiervoor het artikel over redekundig ontleden! In de hoofdzin staan het onderwerp en de persoonsvorm namelijk altijd naast elkaar. Er kunnen geen woorden tussen worden geplaatst. In een bijzin kan dit wel.
Slide 6 - Tekstslide
Voorbeeld
Slide 7 - Tekstslide
Foutief losstaand zinsgedeelte
Zoeken en vinden:
- Je kijkt of je te maken hebt met twee zinnen (van elkaar gescheiden door een punt).
- Je kijkt of de tweede zin begint met een voegwoord of verwijswoord.
Verbeteren: je verandert de punt in een komma en laat het voegwoord of verwijswoord met een kleine letter beginnen.
Slide 8 - Tekstslide
Zo verbind je hoofdzinnen.
Twee hoofdzinnen kun je samenvoegen met nevenschikkende voegwoorden:
- en
-of
- maar (zet een komma voor dit voegwoord)
- want (zet een komma voor dit voegwoord)
- dus (zet een komma voor dit voegwoord)
Slide 9 - Tekstslide
Dus......
Het kan op twee manieren fout gaan:
- twee hoofdzinnen onterecht aan elkaar plakken door een komma (hoofdzin "komma" hoofdzin) = zinnen onterecht samenvoegen
- een zinsdeel (bijzin) dat bij een zin hoort ten onrechte los laten staan en afsluiten met een punt(bijzin "punt") = losstaand zinsgedeelte
Slide 10 - Tekstslide
Dus....
Een bijzin moet altijd aan een hoofdzin gekoppeld zijn.
Hoofdzin + bijzin
Twee hoofdzinnen kun je samenvoegen met en, of, want en dus. Gebruik je geen verbindingswoorden dan moet je twee hoofdzinnen scheiden.