2. Hoe komen we aan onze spullen?

2. Hoe komen we aan onze spullen?
Ga rustig zitten op je plek
Je boek en schrift liggen op tafel
Je jas en telefoon zijn aan de kapstok / in de kluis
Ga op de iPad vast in LessonUp
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

2. Hoe komen we aan onze spullen?
Ga rustig zitten op je plek
Je boek en schrift liggen op tafel
Je jas en telefoon zijn aan de kapstok / in de kluis
Ga op de iPad vast in LessonUp

Slide 1 - Tekstslide

Stil beginnen
Je pakt je boek voor je op pagina 124.
Hier vind je het tekstje B194 - Productiemiddelen.

Lees de tekst in stilte voor jezelf en beantwoord daarna deze vragen:
1. Wat is een voorbeeld van het productiemiddel natuur?
2. Wat voor kapitaal heb je nodig voor het produceren van een auto?

Snel klaar? Dan lees je verder in B195 - Grondstoffen.
timer
4:00

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we leren?
Vorige les geleerd:
- Welke sectoren er zijn in werk
- Welke productiemiddelen er zijn

Deze les leren we:
- Welke stoffen we uit de natuur halen voor onze spullen
- Hoe arbeid en kapitaal worden gebruikt om spullen te produceren

Slide 3 - Tekstslide

In welke sector werkt iemand die een vissersboot heeft?
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector

Slide 4 - Quizvraag

Voor een product heb je natuur, arbeid, en kapitaal nodig. Wat is een voorbeeld van kapitaal?
A
Hout
B
Water
C
Machines
D
Een werknemer

Slide 5 - Quizvraag

De dwergen in Sneeuwwitje haalden diamanten uit een mijn. In welke sector werken zij?
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector

Slide 6 - Quizvraag

Grondstoffen zijn dingen die we uit de natuur halen, en waarmee we in een fabriek andere producten maken.

Welke grondstof zie je hier?
Welke producten kan je hiermee maken?

Slide 7 - Tekstslide

In de primaire sector worden ruwe grondstoffen (ruw = nog niet bewerkt) uit de natuur gehaald. Denk aan wol, graan, en kolen.

Iets dat we uit de grond halen, noemen we een delfstof.
(Delven betekent graven)

Slide 8 - Tekstslide

Welk van deze voorbeelden is een delfstof?
A
B
C
D

Slide 9 - Quizvraag

Delfstoffen komen vaak uit mijnen.
Bv. goud in de tijd van de Goldrush.

Als je aan de oppervlakte naar delfstoffen graaft, heet het dagbouw (je hebt daglicht).
Als je diepere tunnels graaft, heet het schachtbouw (schacht = tunnel).

Slide 10 - Tekstslide

Doen deze dwergen aan dagbouw of schachtbouw?
A
Dagbouw
B
Schachtbouw

Slide 11 - Quizvraag

Waarom al die moeite?
Om spullen te produceren!

In fabrieken worden de grondstoffen bruikbaar gemaakt. Van ijzererts maken ze stalen platen (een halffabricaat, half gemaakt), en van die platen maken ze weer auto's (een eindproduct).

Slide 12 - Tekstslide

Voor dat produceren heb je nodig:
- Arbeid (mensen die werk doen)
- Kapitaal (machines, gebouwen enz)
Als je veel arbeid nodig hebt, dan noemen we dat arbeidsintensief. Als je weinig arbeid nodig hebt arbeidsextensief.
Voor kapitaal geldt hetzelfde.

Slide 13 - Tekstslide

Hoe meer kapitaal je nodig hebt om een product te maken, hoe duurder de productie is.

Dit is een verband: twee zaken die met elkaar te maken hebben.
Je schrijft dat altijd op in een
'hoe..., hoe...-zin'.

Slide 14 - Tekstslide

Dit hebben we geleerd:
- Je weet wat grondstoffen en delfstoffen zijn

- Je weet welke soorten mijnbouw we kennen

- Je weet wat een halffabricaat is

- Je kan vertellen wanneer iets arbeidsintensief of arbeidsextensief is

Slide 15 - Tekstslide

Heb je het begrepen?
Leg aan je buur uit óf schrijf in je schrift:

Waarom elke delfstof een grondstof is, maar niet elke grondstof een delfstof.

Over één minuut vraag ik één van jullie om de uitleg te geven.
timer
1:00

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag
Kijk na: de opdrachten van de vorige les.
Maak: de opgaven in deze LessonUp.

Hoe? In je schrift. Gebruik je basisboek (B195 en B196) bij de opdrachten.
Met wie? Je mag samenwerken met je buur.
Klaar? Noteer in je schrift de leerdoelen van deze les en schrijf de antwoorden/uitwerkingen erbij.
Tot hoe laat? 5 minuten voor het einde van de les.

Slide 17 - Tekstslide

Zelf aan de slag met produceren
Doel: je krijgt een beeld bij de begrippen die je hebt geleerd over grondstoffen en productie.

Hoe? Een opdracht in Minecraft. Je maakt screenshots en werkt de opdracht uit in Word/PowerPoint/een ander programma dat werkt.
Met wie? Iedereen maakt het voor zichzelf.
Wanneer? Tot het eind van deze les, en onder de volgende les.

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 1
Lees B195.
a. Leg in eigen woorden het verschil uit tussen ruwe grondstoffen en delfstoffen.
b. Wat zijn halffabricaten?
c. In welke sector worden van grondstoffen en delfstoffen producten zoals halffabricaten gemaakt? Kies uit: primaire sector - secundaire sector - tertiaire sector - quartaire sector

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht 1
a. Leg het verschil uit tussen ruwe grondstoffen en delfstoffen.
Ruwe grondstoffen zijn stoffen die we uit de natuur halen, die nog niet zijn bewerkt. Het zijn alleen delfstoffen als we ze uit de grond hebben gehaald.
b. Wat zijn halffabricaten?
Als we een grondstof hebben bewerkt tot iets bruikbaars, maar het is nog geen eindproduct, dan is het een halffabricaat.
c. In welke sector worden van grondstoffen en delfstoffen producten zoals halffabricaten gemaakt? In de secundaire sector.

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 2
Lees B195.
a. Wat wordt er bedoeld met een dagbouwmijn?
b. Noem een andere vorm van mijnbouw.
c. In welke sector ben je werkzaam als je in een mijn werkt?

Slide 21 - Tekstslide

Opdracht 2
a. Wat wordt er bedoeld met een dagbouwmijn?
Een mijn waar je aan de oppervlakte naar delfstoffen graaft.
b. Noem een andere vorm van mijnbouw.
Schachtmijnbouw - dan ga je dieper de grond in.
c. In welke sector ben je werkzaam als je in een mijn werkt?
Je haalt bij mijnbouw stoffen uit de natuur - dat is de primaire sector.

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht 3
In deze opdracht vergelijk je de inkomens van een land met de sectoren waarin mensen werken. Gebruik de tabellen op de volgende slide.
a. Bekijk tabel 1. In welk land verdienen mensen gemiddeld het meeste geld?
b. In welk land verdienen mensen gemiddeld het minste geld?
c. Bekijk tabel 2. Noteer de landen uit de tabel onder elkaar in je schrift. Zet achter elk land welke sector in dat land het grootste is.


Slide 23 - Tekstslide

Opdracht 3
a. Bekijk tabel 1. In welk land verdienen mensen gemiddeld het meeste geld?
In Duitsland.
b. In welk land verdienen mensen gemiddeld het minste geld?
In Zimbabwe
c. Bekijk tabel 2. Noteer de landen uit de tabel onder elkaar in je schrift. Zet achter elk land welke sector in dat land het grootste is.
Canada - tertiaire sector
Mexico - tertiaire sector
Duitsland - tertiaire sector
Thailand - primaire sector
Zimbabwe - primaire sector

Slide 24 - Tekstslide

Tabel 2: verdeling van de beroepsbevolking over de drie sectoren.
Tabel 1: gemiddeld inkomen per persoon in dollars.

Slide 25 - Tekstslide

Opdracht 4
Het gemiddelde inkomen en het aantal mensen dat werkt in de tertiaire sector, hebben iets met elkaar te maken. Als twee dingen met elkaar te maken hebben, noemen we het een verband.

Schrijf het verband op tussen het inkomen van mensen in een land en het aantal mensen dat werkt in de tertiaire sector. Doe dit met een hoe..-hoe..zin:
Hoe hoger/lager het gemiddelde inkomen, hoe meer/minder mensen in de tertiaire sector werken.

Schrijf deze hele zin over met de juiste woorden in de zin.


Slide 26 - Tekstslide

Opdracht 4
Schrijf het verband op tussen het inkomen van mensen in een land en het aantal mensen dat werkt in de tertiaire sector. Doe dit met een hoe..-hoe..zin:
Hoe hoger het gemiddelde inkomen, hoe meer mensen in de tertiaire sector werken.
OF
Hoe lager het gemiddelde inkomen, hoe minder mensen in de tertiaire sector werken.

In de rijke landen werken veel mensen in de tertiaire (diensten) sector.
In de arme landen van de wereld werken veel mensen in de landbouw (de primaire sector).

Slide 27 - Tekstslide