Talent 3.7 Grammatica Meewerkend voorwerp

Grammatica: 3.7 Het meewerkend voorwerp
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2-4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica: 3.7 Het meewerkend voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Stappenplan zin ontleden
werkw. gezegde
onderwerp
persoonsvorm
zin verdelen met streepjes
lijdend voorwerp

Slide 2 - Sleepvraag

Volgende slide:
Sleep juiste voorwerp naar juiste zin

Slide 3 - Tekstslide

Mijn broer timmert zijn eigen tafel
Ik zag jou.
De zorg biedt nu extra hulp aan ouderen
Heeft hij hun geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 4 - Sleepvraag

Stappenplan
Persoonsvorm: tijdproef
zinsdelen: wat past er voor de persoonsvorm?
werkwoordelijk gezegde: alle werkwoorden in de zin (pv, vtdw, inf.)
onderwerp: Wie doet iets in de zin?
Lijdend voorwerp: wat doet het onderwerp?
Meewerkend voorwerp: een persoon die meewerkt.

Slide 5 - Tekstslide

Mijn broer timmert zijn eigen tafel
Ik zag jou.
De zorg biedt nu extra hulp aan ouderen
Heeft hij hun een brief geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 6 - Sleepvraag

Ik help hem.
Ik zie haar.
Wij geven jullie iets.
Heb je hun geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 7 - Sleepvraag

Moeder kookte een heerlijke maaltijd.
Ik zie haar.
Wij geven jullie een bos bloemen.
Heb je hun geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 8 - Sleepvraag

meewerkend voorwerp

Slide 9 - Tekstslide

Volgende 14 slides :
Beantwoord de gesloten vragen

Slide 10 - Tekstslide

Is dit een meewerkend voorwerp?
'Heb jij een voldoende van de docent gekregen?'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp
C
er staat geen meewerkend voorwerp in

Slide 11 - Quizvraag

Ik zie hem

hem = ?
A
Onderwerp
B
Meewerkend Voorwerp
C
Lijdend voorwerp

Slide 12 - Quizvraag

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'aan de leraar'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 13 - Quizvraag

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'de toets'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 14 - Quizvraag

Is dit een meewerkend voorwerp?
'We willen een cadeaubon kopen voor de trainer.'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 15 - Quizvraag

Is dit een meewerkend voorwerp?
Hij geeft al zijn geld aan arme mensen. 
aan arme mensen =
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 16 - Quizvraag

Is dit een meewerkend voorwerp?
'Heb jij een voldoende van de docent gekregen?'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 17 - Quizvraag

Is dit een meewerkend voorwerp?
'We willen een cadeaubon kopen voor de trainer.'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 18 - Quizvraag

Is dit een meewerkend voorwerp?
Hij laat al zijn geld na aan goede doelen.
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 19 - Quizvraag


A
Ik kan het meewerkend voorwerp altijd vinden.
B
Ik kan meestal het meewerkend voorwerp vinden.
C
Ik kan soms het meewerkend voorwerp vinden.
D
Ik snap er niets van.

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Video

Slide 22 - Video

meewerkend voorwerp

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Meewerkend voorwerp

Slide 25 - Tekstslide

Stappenplan zin ontleden
werkw. gezegde
onderwerp
persoonsvorm
zin verdelen met streepjes
lijdend voorwerp

Slide 26 - Sleepvraag