In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
Thema Evolutie herhaling
Slide 1 - Tekstslide
Sommige wetenschappers beweren dat een celkern nodig is voor meercellig leven. Welk argument kun je daarvoor uit de tabel halen?
Slide 2 - Open vraag
Wat is geen organische stof?
A
C6H12O6
B
H2O
C
C18H32O2
D
C2H5NO2
Slide 3 - Quizvraag
Welk(e) rijk(en) hebben een celkern?
A
planten, dieren, schimmels en bacterien.
B
dieren, schimmels en bacterien.
C
planten en dieren
D
planten, dieren en schimmels
Slide 4 - Quizvraag
Welk(e) rijk(en) hebben geen celwand?
A
Schimmels
B
Dieren en schimmels
C
Dieren
D
Bacterien
Slide 5 - Quizvraag
Welke kenmerken horen bij de schimmels?
A
Geen celkern, wel celwand, heterotroof
B
Wel celkern, geen celwand, autotroof
C
Wel celkern, wel celwand, autotroof
D
Wel celkern, wel celwand, heterotroof
Slide 6 - Quizvraag
Wat is de Latijnse naam voor het vogelbekdier?
A
Pandion Haliaetus
B
phascolarctos Cinereus
C
equus quagga
D
Ornithorhynchus anatinus
Slide 7 - Quizvraag
Welke groepen organismen lijken het meest op elkaar als je kijkt naar het celmembraan en de manier van eiwitsynthese?
A
Bacteriën en archaea
B
Bacteriën en eukaryoten
C
Archaea en eukaryoten
Slide 8 - Quizvraag
Celkenmerken
Slide 9 - Tekstslide
Verschillen bacteriën - archaea - eukaryoten
Bacteriën
Archaea
Eukaryoten
Celwand
Peptidoglycaan
Manier A
Manier C
Celmembraan
Manier B
Manier A
Manier A
Eiwitsynthese
Manier B
Manier A
Manier A
Slide 10 - Tekstslide
Verschillen bacteriën - archaea - eukaryoten
Bacteriën
Archaea
Eukaryoten
Celwand
Peptidoglycaan
Manier A
Manier C
Celmembraan
Manier B
Manier A
Manier A
Eiwitsynthese
Manier B
Manier A
Manier A
Antibiotica werkt hierop in
Slide 11 - Tekstslide
Wat zijn kenmerken van virussen?
A
Ze leven niet
B
Ze bestaan niet uit cellen
C
Ze kunnen voortplanten
D
Ze hebben DNA en RNA
Slide 12 - Quizvraag
Hoe komt een grote variatie in genotype binnen een soort tot stand?
A
Mutatie
B
Door verandering in het fenotype
C
Recombinatie
D
Mutatie en recombinatie
Slide 13 - Quizvraag
Wat zijn twee manieren waarop genetische variatie ontstaat?
Slide 14 - Tekstslide
Vliegende mieren
Eens per jaar vliegt een koninginnenmier uit en is ze vruchtbaar. Ze vliegt dan heel hoog en alle mannetjes proberen haar te volgen om haar daar te bevruchten. Na het paren in de lucht verliest ze haar vleugels en sticht ze een nieuwe kolonie waar alleen zij haar eieren zal leggen.
->Leg uit waarom je kunt verwachten dat na vele generaties mannetjes mieren steeds hoger kunnen vliegen.
Slide 15 - Tekstslide
Vliegende mieren
Er is variatie in hoe goed mannetjes (hoog) kunnen vliegen (Variatie)
Alleen de mannetjes die heel hoog kunnen vliegen zullen de koningin kunnen bevruchten (Selectie)
Omdat alleen die mannetjes de koningin bevruchten zullen in de volgende generaties hun genen meer vertegenwoordigd zijn. (dus meer nakomelingen)
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Video
In het filmpje zag je antibiotica resistentie ontstaan
Geef in drie stappen weer hoe antibiotica resistentie kan ontstaan door middel van evolutie
Slide 18 - Tekstslide
Geef in drie stappen weer hoe antibiotica resistentie kan ontstaan door middel van evolutie
Slide 19 - Open vraag
Antibiotica resistentie
Sommige bacteriën kunnen door mutaties een klein beetje beter tegen antibiotica (Variatie)
Daardoor kunnen zij beter overleven in een medium met antibiotica (Selectie)
Alleen de bacteriën die daarin overleven, geven hun genen door waardoor de volgende generatie bacteriën (bijna) allemaal tegen antibiotica kan (dus meer nakomelingen)
Slide 20 - Tekstslide
Individuen die de meeste nakomelingen krijgen hebben de grootste...
A
Selectiedruk
B
Adaptatie
C
Fitness
D
Genetische variatie
Slide 21 - Quizvraag
Soort: organismen behoren tot dezelfde soort als ze in staat zijn zich onderling voort te planten en daarbij vruchtbare nakomelingen voort te brengen
Slide 22 - Tekstslide
Gene flow
Soort: de grootste verzameling van populaties waartussen gene flow plaatsvindt of kan plaatsvinden
Populatie: een groep individuen van dezelfde soort die in een bepaald gebied leven en zich onderling voortplanten
Gene flow: het verschijnsel dat tussen twee populaties van dezelfde soort uitwisseling van genen plaatsvindt
Slide 23 - Tekstslide
Regel van Hardy-Weinberg
Binnen een grote populatie blijven de allelfrequenties door de generaties heen constant
Slide 24 - Tekstslide
Regel van Hardy-Weinberg
Binnen een grote populatie blijven de allelfrequenties door de generaties heen constant
p² + 2pq + q² = 1
p² = frequentie AA
2pq = frequentie Aa
q² = frequentie aa
Allelfrequentie berekenen in opdracht?? Begin altijd eerst met de frequentie aa (recessief fenotype) = q²
Binas tabel 93D3
Slide 25 - Tekstslide
Voorwaarden Hardy-Weinberg
Oneindig grote populatie
Geen mutaties
Geen migratie
Geen seksuele selectie (oftewel: partnerkeuze is toevallig)
Geen natuurlijke selectie op een bepaald genotype
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Video
Genetic drift
Genetic drift: het verschijnsel dat in kleine populaties door toeval grote verschuivingen in allelfrequenties kunnen optreden
Flessenhalseffect (groot deel populatie sterft uit door een invloed uit het milieu)
Foundereffect (klein deel van een populatie vestigt zich in een nieuw gebied)
Slide 28 - Tekstslide
Flessenhalseffect
Foundereffect
Slide 29 - Tekstslide
Eilandtheorie
Wiskundig model dat voorspelt hoeveel soorten er op een eiland kunnen leven.
Groter eiland: meer voedselbronnen
(10x groter => 2x meer soorten)
Dichtbij vaste land: meer immigratie
VS -->
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Tekstslide
Ontstaan van een nieuwe soort
Reproductieve isolatie: gedurende lange tijd geen voortplanting en dus geen gene flow tussen de individuen van twee of meer populaties