H5 2hv les 11

2hv H5  
Objectif santé
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

2hv H5  
Objectif santé

Slide 1 - Tekstslide

devoirs pour mardi 10 mai


Apprendre pour le contrôle H5!

Slide 2 - Tekstslide

Programme du jour
  • mondeling
  • Bron H p. 36 een vraag stellen (vervolg) 
  • quizlet live




Slide 3 - Tekstslide

LE CORPS HUMAIN

Slide 4 - Tekstslide

A
Tu es en bonne santé? 

Tu fais du sport?


Qu'est-ce que tu fais comme 
sport?

Est-ce que tu manges bien?
B
Oui, je ne suis jamais malade

Oui, parce que j'aime bouger /
Non, je ne fais pas de sport

Je fais du foot
Je m'entraîne 3 fois par semaine

Oui, je mange beaucoup de fruits
Mais je déteste les légumes

Slide 5 - Tekstslide

Comment poser une question?

Slide 6 - Tekstslide

Een vraag stellen
1. zonder vraagwoord

2. met vraagwoord

Slide 7 - Tekstslide

Maak de zin op een andere manier vragend: Monsieur Martin a mal au genou?

Slide 8 - Open vraag

Maak de zin op een andere manier vragend:
Elle a mal à la gorge?

Slide 9 - Open vraag

Welke zin is GEEN correcte vraagzin?
A
Tu est-ce que fais du foot?
B
Tu fais du foot?
C
Est-ce que tu fais du foot?

Slide 10 - Quizvraag

Poser une question
zin + ?



Tu as mal au genou?

Il a mal à la main?
est-ce que  + zin
est-ce qu'   +zin (begint met klinker)

Est-ce que tu as mal au genou?

Est-ce qu'il a mal à la main?

Slide 11 - Tekstslide

Een vraag stellen
1. zonder vraagwoord

2. met vraagwoord

Slide 12 - Tekstslide

Maak de juiste combinaties van de vraagwoorden.
wie
wat
waar
wanneer
hoe
hoe veel
combien
qui
qu'est-ce que
quand
comment

Slide 13 - Sleepvraag

vraagwoorden
  1. où                      waar                       
  2. quand              wanneer
  3. comment       hoe
  4. combien         hoeveel
  5. pourquoi         waarom
  6. qui                      wie
  7. qu'est-ce que wat

Slide 14 - Tekstslide

de plaats


Vraagwoord + est-ce que + zin + ? 

zie p.37

Slide 15 - Tekstslide

Bij een vraag met een vraagwoord, wat is de woordvolgorde?

Slide 16 - Open vraag

On y va!      p.38
fais ex 31c
ex 31d
ex 31e

Slide 17 - Tekstslide

        31c  p. 38
  • Tu vas où?
  • Comment tu vas au club de sport?
  • Pourquoi est-ce que tu vas au club de sport?
  • C'est qui ton coach?

Slide 18 - Tekstslide

31d   p. 38
  1. Où est-ce que tu vas ce week-end?
  2. Qu'est-ce que tu fais demain?
  3. Pourquoi est-ce que tu achètes ce short de bain?
  4. Quand est-ce qu'il part en vacances?
  5. Comment est-ce que vous allez au collège?

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide