DISK thema 9 - uiterlijk - vergrotende/overtreffende trap

NT2 les - 16 mei 2024

Huiswerk check 
Thema Uiterlijk > nieuwe woorden
Trappen van vergelijking
Schrijven


1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

NT2 les - 16 mei 2024

Huiswerk check 
Thema Uiterlijk > nieuwe woorden
Trappen van vergelijking
Schrijven


Slide 1 - Tekstslide

thema 9 uiterlijk

Dit thema gaat over uiterlijk:
> appearance, the way you look

Nieuwe woorden leren!

Slide 2 - Tekstslide

uiterlijk in je eigen taal

Slide 3 - Woordweb

Welke woorden horen bij uiterlijk?

Slide 4 - Woordweb

Aan = to


Ik geef dit cadeau aan Sara, want zij is jarig.

Slide 5 - Tekstslide

aardig
  • lief 
  • vriendelijk
  • zin: De docent is heel aardig.
  • zin: De aardige buurman.

Slide 6 - Tekstslide

als = if
Als ik later groot ben, wil ik astronaut worden.

Slide 7 - Tekstslide

bang

Slide 8 - Tekstslide

bang = scared

Slide 9 - Tekstslide

durven
  • moed hebben
  •  werkwoord
  • ik durf - wij durven
  • zin: Ik durf te zwemmen.
  • zin: Wij durven in de klas te zingen.

Slide 10 - Tekstslide

het idee
  • een plan 
  • Zin: Ik heb een goed idee.
  • Zin: Het idee is heel leuk.

Slide 11 - Tekstslide

Kennen
  • Kennen jullie dat spel niet?
  • Werkwoord.
    Ik ken / Ik kende

Slide 12 - Tekstslide

de mens > man
persoon, man, vrouw, kind

Slide 13 - Tekstslide

thema 9 uiterlijk
Praten en schrijven

Slide 14 - Tekstslide

Praten over het thema 

Sta je ’s morgens lang voor de spiegel?
Is het belangrijk voor jou hoe je eruitziet? 
Welke kleding draag je het liefst?
Waar geef je het meeste geld aan uit?
En er perfect uitzien, hoe doen fotomodellen dat?

Slide 15 - Tekstslide

Vind jij het belangrijk hoe je eruit ziet?
A
Heel belangrijk
B
Een beetje belangrijk
C
Niet zo belangrijk
D
Helemaal niet belangrijk

Slide 16 - Quizvraag

Noem een leerling
Zeg zijn/haar naam en noem je 1 ding over het uiterlijk van deze persoon: Bijvoorbeeld: je hebt bruine ogen. Of je hebt kort haar. Je hebt zwart haar.
Geen mening maar een feit!

Slide 17 - Tekstslide

Complimenteer een leerling
Zeg zijn of haar naam en  geef deze persoon een compliment over zijn/haar uiterlijk.
Bijvoorbeeld: je hebt mooi haar, mooie ogen, mooie kleren.

Slide 18 - Tekstslide

Iedereen heeft een uniek uiterlijk
Ja, zeker
Ja, dat denk ik wel
Nee, dat denk ik niet
Nee, zeker niet

Slide 19 - Poll

Beschrijf een persoon
Vertel hoe hij of zij eruit ziet. 
Gebruik feiten, geen meningen.
Je buurman/-vrouw raadt wie het is.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide


De trappen van vergelijking
Degrees of comparison
Tekst

Slide 26 - Tekstslide

De stellende trap maak je met een bijvoeglijk naamwoord:

Bijvoorbeeld:
De stad is mooi
Het haar is lang
De auto is duur
De muziek is goed

Slide 27 - Tekstslide

De vergrotende trap maak je door "er" aan het bijvoeglijk naamwoord toe te voegen. Je vergelijkt twee dingen met elkaar en zet "dan" achter de vgt.


Bijvoorbeeld:
Den Haag is mooier dan Amsterdam.
Het haar van Manoes is langer dan dat van Lot.
Een BMW is duurder dan een Honda.
De muziek van Tjaikovsky is beter dan dat van Mahler.

Slide 28 - Tekstslide

De overtreffende trap maak je door "st" aan het bijvoeglijk naamwoord toe te voegen. Als je het zelfstandig gebruikt zet je er "het" voor.

Bijvoorbeeld:
Leiden is het mooist.
Het haar van Bianca is het langst. 
Een Maserati is het duurst.
De muziek van Bach is het best.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

De vragen zijn veel ..................... ....................ik had verwacht.
A
het moeilijker
B
moeilijker dan
C
het moeilijkst
D
de moeilijkst

Slide 32 - Quizvraag

Wie is ........................ ............................. zanger van Nederland.
A
het best
B
betere dan
C
de beste
D
het beter

Slide 33 - Quizvraag

Messi is goed, maar Johan Cruijff was ....................... ........................
A
goeder dan
B
beter dan
C
het bester
D
het best

Slide 34 - Quizvraag

Waar vind je ...................... ........................ vogels?
A
de meeste
B
het meest
C
meer als
D
meerdere zijn

Slide 35 - Quizvraag

De Mont Blanc is ..................... .....................
A
hoger dan
B
de hooger
C
het hoogst
D
hoogste dan

Slide 36 - Quizvraag

Nederlanders gaan graag naar Spanje, maar gaan ...................... ....................... naar Frankrijk.
A
het liever
B
graag dan
C
het liefst
D
liever dan

Slide 37 - Quizvraag

Pax is ...................... ....................... hondje van de hele wereld.
A
liever dan
B
de liever
C
liefst dan
D
het liefste

Slide 38 - Quizvraag

De kleine ijsbeer is ..................... .................... de kleine olifant.
A
bijzonderder dan
B
heel bijzonder
C
het bijzonderst
D
dan bijzonder

Slide 39 - Quizvraag

Eerlijkheid duurt .................... ......................
A
langer dan
B
de langer
C
de langste
D
het langst

Slide 40 - Quizvraag

Ik vind chocola ___________ drop. (lekker)

Slide 41 - Open vraag

Deze boom is ___________ dat huis. (hoog)

Slide 42 - Open vraag

Van alle schoenen vind ik dit paar sneakers ________ (mooi).

Slide 43 - Open vraag


Slide 44 - Open vraag

Wat zie je?
Gebruik 'aan het'
+ infinitief

schrijf de zin op!

Slide 45 - Tekstslide