voeding en vertering

voeding en vertering.
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

voeding en vertering.

Slide 1 - Tekstslide

voedingsmiddelen
alles wat je eet en drinkt zijn voedingsmiddelen.

voedingsmiddelen zijn opgebouwt uit voedingsstoffen.

Slide 2 - Tekstslide

dierlijk of plantaardig.
voedingsmiddelen kunnen plantaardig of dierlijk zijn.
dierlijk komt van een dier.
plantaardig komt van een plant.

voedingsvezels komen meestal voor in plantaardig maar kan ook in dierlijk komen. voedingsvezels bevorderen de darmperistaltiek.

Slide 3 - Tekstslide

functies voedingsstoffen
bouwstof: helpt met opbouwen van cellen. zorgt ook voor herstel van het lichaam.
brandstof: zorgt voor energie. (verbranding in het lichaam in elke cel!)
reservestof:  zijn stoffen die opgeslagen worden kan later gebruikt worden in een andere functies
beschermstof: beschermt het lichaan tegen ziektes.

Slide 4 - Tekstslide

voedingsstof met hun functies.

Slide 5 - Tekstslide

joodoplossing
joodoplossing is een indicator die zetmeel aantoont.
(indicator is een stof die een andere stof aantoont)

bruin-> geen zetmeel
zwart-> wel zetmeel

Slide 6 - Tekstslide

schijf van vijf
het voedingscentrum geeft elk jaar nieuwe voedingsadviezen. 

de schijf van vijf geeft advies wat je het beste op een dag kan eten en hoeveel.

Slide 7 - Tekstslide

5 regels

1. eet gevarieerd
2. eet niet te veel en beweeg minstens 30 minuten per dag
3. eet weinig verzadigde vetten.
4. eet veel groente, fruit en brood.
5. eet veilig. ga verstandig om met voedsel

Slide 8 - Tekstslide

ondergewicht
ondergewicht betekent dat je te weinig weegt.  
Gevolgen hiervan zijn uitvallen van functies van het lichaam en het mogelijk aanvreten van reserverestoffen of organen om hiervan energie te krijgen.

Slide 9 - Tekstslide

overgewicht
overgewicht betekent dat je teveel weegt.

het lichaam heeft grotere kans op hart-, en vaatziektes. Ook is er een grotere kans op suikerziekte.

Slide 10 - Tekstslide

BMI
het BMI (body mass index) kan je gebruiken om te bepalen of je ondergewicht hebt of overgewicht. 

BMI=(gewicht in kg)/(lengte in meter)^2

Slide 11 - Tekstslide

BMI

Slide 12 - Tekstslide

dieet
elk dieet werkt misschien niet voor lang maar tijdelijk werkt het.

belangrijkste: eet bewust. 
3 maaltijden per dag en 1 tussendoortje. 
maak hier bewuste keuzes in.

Slide 13 - Tekstslide

energie waardes.
om te weten of je voldoende eet kan je energiewaardes bekijken. energiewaardes hangen af van je energiebehoefte.
een volwassen man moet tussen de 2200 en 2800 kcal.
een volwassen vrouw moet tussen de 1600 en 2000 kcal.

energie kan gegeven worden in kilojoule of in kcal.

1 kcal=4,2 kilojoule

Slide 14 - Tekstslide

eetstoornissen
anorexia: ontstaat door een niet echt beeld over eigen lichaam te hebben. de persoon ziet zichzelf te dik en stopt met eten en geeft ook over om af te vallen.

boulimia: deze persoon probeert wel af te vallen maar heeft wel vreetbuien. na een vreetbui geeft deze persoon bewust over. 

binge eating disorder: deze persoon heeft vreetbuien maar geeft niet over. 

Slide 15 - Tekstslide

basisstof 5. leerdoelen.
Je moet redenen kunnen noemen waarom veel mensen minder vlees eten.

Je moet ook producten kunnen noemen die vlees in de maaltijd kunnen vervangen en welke voedingsstoffen daar extra veel in moeten voorkomen.


Slide 16 - Tekstslide

vegatarisch
vegetarische mensen kiezen bewust om geen vlees te eten. 

dit is vaak uit het oogpunt dat een dier geleden heeft.

Slide 17 - Tekstslide

veganistisch
veganisten eten naast vlees ook geen dierelijke producten.

ze zijn ervan overtuigd dat alles wat dierlijk is slecht is voor de mens en onthouden zich van alle dierlijke producten.

Slide 18 - Tekstslide

ontbrekende voedingsstoffen.
omdat in vlees veel eiwitten en vetten zitten hebben mensen die geen vlees eten deze vaak tekort. 

dit heeft gevolgen voor de reservestoffen en bouwsstoffen. 
uit plantaardige voedingsmiddelen moeten deze stoffen dan gehaald worden. 

Slide 19 - Tekstslide

verteringsstelsel
de vertering begint bij de mond en eindigt bij de kont.

de route van het voedsel is als volgt: mondholte-slokdarm-maag-twaalfvingerige darm- dunne darm-dikke darm- endeldarm- anus.

Slide 20 - Tekstslide

vertering
de voedingsstoffen die in voedingsmiddelen zitten moeten eerst beschikbaar gemaakt worden zodat deze in het bloed opgenomen kan worden.

de voedingsmiddelen worden in het verteringsstelsel omgezet in voedingsproducten.

Slide 21 - Tekstslide

verteringssappen.
verteringssappen helpen bij het proces van het maken van voedingsproducten.
 een enzym is een verteringssap.
enzymen versnellen het omzetten. 
niet elk enzym past op elke voedingsstof. ze hebben dus specefieke functies.

de verteringssappen worden in verteringsklieren gemaakt: speekselklieren-maagsapklieren-lever-alvleesklier-darmklieren

Slide 22 - Tekstslide

darmperistaltiek
de beweging van de darmen noemen we darmperistaltiek.  voedingsvezels bevorderen de darmperistaltiek.

de darmwand bestaat uit kringspieren en lengtespieren.
de lengtespieren onstpangen zich voor het voedselbrok zodat er ruimte ontstaat. de kringspier spant zich aan (knijpbeweging) achter het voedselbrok. door de onstaande ruimte ervoor beweeg het voort.

Slide 23 - Tekstslide

begin vertering.
in de mondholte begint de vertering.
de tanden zorgen voor oppervlakte vergroting van het voedsel. De enzymen kunnen zo meer plekken bereiken en de vertering verloopt dan sneller.

Slide 24 - Tekstslide

tanden.
er zijn 3 soorten tanden: hoektanden-snijtanden-kiezen.
alle tanden zijn van binnen het zelfde opgebouwd. De kroon komt boven het tandvlees uit en de wortel zit met cement vast in het kraakbeen.
verstandskiezen komen later pas door. niet iedereen heeft ze.

Slide 25 - Tekstslide

volwassen gebit
het volwassen gebit wisselt niet meer. 
we hebben totaal 8 snijtanden-4 hoektanden-12 keizen 
dit is nog zonder verstandskiezen. 

Slide 26 - Tekstslide

tandenformule
Om goed te kunnen onthouden hoeveel tanden we hebben gebruikten we een tandenformule.

Slide 27 - Tekstslide

verzorging tanden waarom?
tandplak: onstaat elke dag op je tanden. dit moet je wegpoetsen. tandplak zet suiker van voedsel in samenwerking van bacterien om in zuur. Dit veroorzaakt gaatjes.
tandvleesontsteking: tandplak kan ook tandvleesonsteking laten ontstaan. Dit zorgt voor rood en bloederig tandvlees. als de onsteking totaan het wortelvlies loopt kan je tand uitvallen.
tandsteen: als tandplak niet weg gaat wordt het tandsteen. dit kan alleen de tandarst verwijderen.

Slide 28 - Tekstslide

mondholte.
vertering start in de mond.
in de mond liggen speekselklieren die een enzym genaamd Amylase uitscheiden-> 
speeksel verteert zetmeel.

tong duwt het eten de slokdarm in.
het strotklepje sluit de luchtpijp af bij het doorslikken.

Slide 29 - Tekstslide

maag
de maag is constant in beweging door het samentrekken van de kringspieren en lengtespieren in de wand van de maag. 
de kringspier aan het einde van de maag (maagportier) laat af en toe voedsel uit de maag naar de twaalfvingerige darm. de maag dient daarom als een tijdelijke opslag plaats. 

in de wand van de maag zitten maagsapklieren deze produceren maagsap. maagsap bestaat uit water, zoutzuur en enzymen zoals Pepsine. maagsap breekt eiwitten af.

Slide 30 - Tekstslide

twaalfvingerige darm
na de maag komt de voedselbrei terecht in de twaalfvingerige darm.

de lever en de alvleesklier zijn verbonden aan de twaalfvingerige darm.

na de twaalfvingerige darm komt het eten terecht in de dunne darm.

Slide 31 - Tekstslide

lever
de lever produceert gal.

het gemaakte gal wordt tijdelijk opgeslagen in de galblaas. 
via de galbuis komt het gal in de twaalfvingerige darm 
Gal emulgeert de vetten uit de spijsbrei

Slide 32 - Tekstslide

gal
gal emulgeert vetten.

vet lost niet op in water maar vormen juist grote vetdruppels. 

gal breekt de grote druppels af in kleinere druppels zodat ze makkelijk verteerd worden.

Slide 33 - Tekstslide

alvleesklier
de alvleesklier produceert alvleessap dat
 eiwitten, koolhydraten en vetten afbreekt.
Lipase;  vetten 
Amylase;  koolhydraten 
Peptidase: eiwitten

Slide 34 - Tekstslide

dunne darm
de dunne darm is ongeveer 8 meter lang.
in de darmwand zitten darmsapklieren die darmsap (enzym) maken. deze verteren eiwitten, koolhydraten en vetten. 

de wand van de dunne darm is ook sterk geplooid.  in deze plooien zitten uitstulpingen->darmvlokken
in de darmvlokken zitten bloedvaten en de wand hiervan is heel dun. 

In de dunne darm wordt water en de verteringsproducten opgenomen in het bloed.

Slide 35 - Tekstslide

blinde darm
de overgang van de dunne darm naar de dikke darm noemen we de blinde darm.

bij een blinde darm ontsteking is het wormvormige aanhangsel ontstoken. deze heeft geen functie.

Slide 36 - Tekstslide

dikke darm
de dikke darm is 1,5 meter lang
in de dikke darm wordt het laaste beetje vocht opgenomen.
na de dikke darm wordt de voedselbrei die we nu ontlasting noemen tijkdelijk opgeslagen in de endeldarm waarna het doorgaan van de anus het lichaam verlaat.

Slide 37 - Tekstslide

Verteringsklieren
Verteringsklieren maken verteringssappen
Speekselklieren -> speeksel
Maagsapklieren -> maagsap
Lever -> gal
Alvleesklier -> alvleessap
Darmsapklieren -> darmsap

Slide 38 - Tekstslide