Woordsoorten

Woordsoorten 
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woordsoorten 

Slide 1 - Tekstslide

welke woordsoorten
ken je?

Slide 2 - Woordweb

lesdoelen
  • Aan het einde van de les kun je  werkwoorden lidwoorden, zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden vinden in een zin.
  • Aan het einde van deze les kun je uitleggen wat lidwoorden, zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden zijn.

Slide 3 - Tekstslide

werkwoorden 
Je kunt het doen.

Het werkwoord kan veranderen als de tijd of degene die het doet anders is.

 De juf loopt door de grote klas.  Werkwoord is loopt.




Slide 4 - Tekstslide

werkwoord
Met mijn auto rijd ik door de lange straat.

A
auto, lange
B
mijn, ik
C
lange, straat
D
rijd

Slide 5 - Quizvraag

zelfstandig naamwoord 
Namen voor mensen, dieren, planten, dingen en begrippen. 

Bijvoorbeeld: de man, de koe, de bloem, de stoel, de liefde. 

De juf loopt door de grote klas. 
zelfstandige naamwoorden: Juf en klas. 



Slide 6 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
Met mijn auto rijd ik door de lange straat.

A
auto, lange
B
mijn, ik
C
lange, straat
D
auto, straat

Slide 7 - Quizvraag

lidwoorden 
Kleine woorden voor het zelfstandig naamwoord 

De lidwoorden zijn: de, het, een 

 De juf loopt door de grote klas.
lidwoorden: de en de 





Slide 8 - Tekstslide

Met mijn auto rijd ik door de lange straat
A
met
B
rijd
C
de
D
lange

Slide 9 - Quizvraag

bijvoeglijk naamwoord 
Bijvoeglijke naamwoorden zeggen iets over het zelfstandig naamwoord. 

Bijvoorbeeld: kleine, ronde, hoge
stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden: wollen, stenen

De juf loopt door de grote klas
Bijvoeglijk naamwoord: grote 

Slide 10 - Tekstslide

Met mijn auto rijd ik door de lange straat
A
met
B
lange
C
straat
D
ik

Slide 11 - Quizvraag

In de zin: Michel steekt zijn vinger op.
Zijn de zelfstandige naamwoorden Michel en vinger
Dat Klopt
Dat klopt niet

Slide 12 - Poll

Zoek de lidwoorden in de zin:
Er zit een bij op de bloemen in de tuin.

Slide 13 - Open vraag

De bijvoeglijke naamwoorden in de zin: De hongerige hond eet zijn heerlijke brokjes.
A
de, hond
B
zijn, heerlijke
C
heerlijke, brokjes
D
hongerige, heerlijke

Slide 14 - Quizvraag

De arme zwerver slaapt onder de oude brug.
Schrijf op je wisbordje:
zn:
ww:
lw:
bn: 


Slide 15 - Tekstslide

Voegwoord
Je maakt van twee zinnen één zin.
Je gebruikt de woorden 
en 
maar
dus
want
of

Slide 16 - Tekstslide

Pak je woordenlijst erbij
Schrijf voor de woorden
zn (zelfstandig naamwoord)
ww (werkwoord)
bn (bijvoeglijk naamwoord)
vw (voegwoord)

Slide 17 - Tekstslide

Kan je uitleggen wat een bijvoeglijk naamwoord is?
Ja
Nee

Slide 18 - Poll